Aanvullingen & Correcties

Aanvullingen

Een aantal (detail)correcties is inmiddels aangebracht in de tweede druk van Nobel streven, die medio november 2017 verscheen. Verdere aanvullingen en correcties zijn doorgevoerd in de derde druk (en identieke vierde), verschenen in november 2018. Ook de vijfde druk (juni 2019) bevat nog enkele detailcorrecties.

Een streepje vol betekenis

12 maart 2019

Kees Smit wees op een storende fout op p. 101-102 van Nobel streven. In het randschrift van de (valse) munt die Jan van Brederode sloeg, staat na benedictum een betekenisvol liggend streepje, dat de tekst van het randschrift verdeelt in twee separate “clausen”:

Sit nomen Domini benedictum – moneta de Brederode

Derhalve moet de parafrase van dit randschrift luiden:
De naam des Heren zij geprezen – munt van Brederode.

Verwarring – en verklaring – betreffende paus Johannes XXIII

9 januari 2019

Verschillende lezers hebben gewezen op hetzelfde bevreemdende element in Nobel streven. Op p. 208 heet de paus die in het jaar 1415 in vermomming het Concilie van Konstanz ontvluchtte, Johannes XXIII. Maar was dat niet de naam van de paus die oudere lezers nog hebben meegemaakt, en aan wie velen sterke herinneringen bewaren? Men mailde onder meer: ‘Gister was ik op pagina 208 en kwam ik ineens paus Johannes XXIII tegen. Toen dacht ik van ‘hè, die was toch in de vorige eeuw paus?” en: ‘Bij alle bewondering voor uw werk en verteltrant bekroop mij toch ook verwondering toen mij op pagina 208 (en ook in uw register op pagina 375) ‘Johannes XXIII, paus’ tegemoet kwam, nog wel vermomd als stalknecht, en dat nog wel eeuwen voor december 1963, toen zijn dood op mij – toen een braaf katholiek jongetje van 9 – zo’n diepe indruk maakte.’

Deze verwarring is alleszins begrijpelijk. De verdubbeling van Johannes XXIII heeft te maken met het roemruchte Schisma in de Rooms-Katholieke kerk, dat duurde van 1378 tot 1417. In deze periode zetelde er niet alleen in Rome een paus, maar ook een ’tegenpaus’ in Avignon. Hun naamkeuzes in deze periode brachten de canonieke nummering van Petrus’ opvolger danig in de war.

Sommige correspondenten gingen zelf op zoek naar antwoord, waarbij het internet natuurlijk zijn onschatbare diensten bewees. ‘Zou Angelo Giuseppe Roncalli [de wereldlijke naam van de twintigste-eeuwse paus Johannes] dan zó lang geleefd hebben? Pas naderhand las ik bij Wiki dat uw paus Johannes XXIII-als-stalknecht een Balthasar Cossa was geweest, en bovendien tegenpaus. Dat er twee Johannes-pausen met identiek rugnummer zijn geweest veroorzaakte deze verwarring.’ Een ander schreef: “Hè, die was toch in de vorige eeuw paus? Dus Google… ja, Concilie van Konstanz ook paus met die naam’.

Kortom: de paus op pagina 208 van Nobel streven was wel degelijk (ook een) Johannes XXIII!

(Met dank aan Guus Vreeburg, Hein van der Zande en vele anderen).

De pijlen van Azincourt

18 juli 2018

Op p. 258 en volgende geeft Nobel streven een schatting betreffende het aantal dodelijke pijlen dat door Engelse boogschutters is afgevuurd tijdens de slag bij Azincourt, met welbekend vernietigend gevolg. Drie basiscijfers daarvoor zijn ontleend aan hoogwaardige, gespecialiseerde studies van krijgshistorici, die vooral van Engelse zijde deze veldslag uitentreuren hebben geanalyseerd. Er waren ongeveer 7000 (meest Welshe) boogschutters aan Engelse kant, die voor een spervuur werden ingezet; getraind als deze waren, konden zij per persoon 12 pijlen per minuut afvuren; de veldslag als geheel duurde een uur of twee. Op basis hiervan is de raming van Nobel streven nog een relatief voorzichtige, waar deze stelt dat “tijdens het eerste half uur van de slag wel een miljoen pijlen […] in salvo’s op het Franse leger moeten zijn neergedaald.” Immers: 30x12x7000 = 2.520.000, zodat feitelijk een kwartier, of slechts de helft van het vuurtempo, meer dan voldoende zouden moeten zijn geweest om het miljoen te halen.

Herhaalde (email)gesprekken met bevriende natuurkundige prof. Hans van Himbergen hebben mij evenwel danig aan het twijfelen gebracht omtrent dit astronomische getal. Van Himbergen bekeek de zaak vanuit het prealabele standpunt van bevoorrading, logistiek en nut. Hoe zou het Engelse leger, al weken op mars door vijandelijk gebied en onder vrij barre omstandigheden, een miljoen pijlen schietklaar hebben gekregen? Voor vervoer daarvan moet men toch rekenen met 30 tot 50 karren vol, die door de drassige gronden rondom Abbeville moeten zijn voortgezeuld. Vervolgens moet het aanvoeren van zoveel pijlen tijdens de slag, met alle respect voor rennende schildknapen, haast onoverkomelijke files hebben opgeleverd. Maar ook: waarom zouden dermate veel pijlen nodig zijn geweest, gezien de omvang van het vijandige leger (pakweg 15.000 man) en de compacte opstelling ervan? Een factor 1o minder, dat wil zeggen 100.000 pijlen, zou ruim voldoende kunnen zijn geweest.

Meest verwonderlijk blijft toch wel dat archeologie ter plekke van dit alles nog geen spoor heeft aangetroffen, nog niet eens 1 pijlpunt. Zelfs al zouden het er maar 100.000 zijn geweest, dan blijft dit nog een raadsel. Of moeten we werkelijk concluderen dat de plunderingen na de slag (Nobel streven, p. 274) nog niet het kleinste stukje ijzer hebben laten liggen? Maar ook op dat gebied heeft Hans van Himbergen een slimme vraag: is het wel zo zeker dat al die Engelse pijlen ijzeren punten hadden? Is het niet wel zo waarschijnlijk dat men de pijlen onderweg heeft gesneden van wilgentenen (“plaatsjes nabij Hesdin zijn nog altijd centra van vlechtwerk van de mooiste manden”) of essenhout (“dat daar overvloedig voorhanden is”)? Vakkundig gesneden, zouden zulke pijlen evengoed dodelijk kunnen zijn geweest, terwijl daarmee de logistiek van aanvoer veel begrijpelijker oogt. Alsook het feit dat er niet een is teruggevonden. Plantaardige pijlen zullen nu eenmaal zijn vergaan.

Wat van dit alles zij, op zijn minst illustreren de vragen en suggesties van Van Himbergen dat onze historische reconstructies nog van alles te winnen hebben bij wat meer mechanica, zindelijk ingenieursdenken en bètalogica!

Afbeelding op het omslag thuisgebracht…

8 mei 2018

Het was te pijnlijk voor woorden: dr. Ingrid Biesheuvel en de auteur waren weliswaar resoluut in hun voorkeur voor de afbeelding van juist dit middeleeuwse rad van fortuin op het omslag van het boek – maar slaagden er niet in te achterhalen uit welk handschrift dit een miniatuur was/is. Dankzij correspondent H. van Baarle – die op zijn beurt hulp had gekregen van dr. Ed van der Vlist – weten wij nu waar deze miniatuur vandaan komt. Dat blijkt nog wel een handschrift te zijn in “onze” eigen K.B. te ‘s-Gravenhage! Het betreft het handschrift met de bibliotheeksignatuur 72 A 22, en is een vijftiende-eeuwse kopie van de Cité de Dieu, een Franse vertaling van De civitate Dei van de heilige kerkvader Augustinus. Op folium 176Recto van het betreffende handschrift vindt men dit rad van fortuin. (Zie de website gewijd aan Medieval illuminated manuscripts (www.manuscripts.kb.nl); typ in het zoekvenstertje 72A22 en ga naar 176R : http://manuscripts.kb.nl/zoom/BYVANCKB%3Amimi_72a22%3A176r_min).

Konijnenjacht als adellijke commercie

7 mei 2018

Op p. 42 geeft Nobel streven een kleine impressie van de adellijke konijnenjacht in de duinen rondom Santpoort. Prof. Marietje van Winter wees de auteur erop dat hier een correctie op zijn plaats is. De gevangen konijnen werden doorgaans niet doodgeknuppeld, maar verwerkt: zowel hun vlees als bont was lucratief. Een en ander was zelfs de reden dat in de dertiende eeuw in de Hollandse kuststreek massaal konijnen waren uitgezet. Eerste profiteur van deze konijnenhandel was de graaf van Holland zelf, met heren als die van Brederode – gevestigd in de duinstreek – als goede tweede. Zie hierover Petra J.E.M. van Dam, ‘De Hollandse konijnentuin. De vorming van een kunstmatig ecosysteem in de duinen 1300-1600’, Tijdschrift voor sociale geschiedenis 27 (2001), 321-335. (Het lijkt een volgende bevestiging dat voor de laat-middeleeuwse adel eer een hoofdzaak was, maar geld een goede tweede: zie Nobel streven p. 288ev).

“Nagekomen” motto

4 mei 2018

In Brian A. Catlos, Muslims of medieval christendom (Cambridge, 2014, p. 520) las ik een zin die als een derde motto voor Nobel streven had kunnen dienen: “We should not expect the people of the past to be any more coherent, consistent, or comprehensible than those of today”.

Fraaie studie over St. Patricius’ vagevuur als ridderlijke beproeving

4 mei 2018

Te laat kwam ik in kennis van een fraai artikel van prof. Werner Paravicini (nota bene dezelfde die Nobel streven de geweldige dienst bewees te signaleren dat Jan van Brederode als Franse huurling in een Parijse kwitantie voorkomt: zie p. 264ev). In ‘Das Fegefeuer des hl. Patrick’ laat hij grondig gedocumenteerd zien, hoezeer de reis naar Station Island in de eeuw na 1350 als ultieme ridderlijke vuurproef kwam te gelden, naast de religieuze motivering van een reis met zicht op het hiernamaals. Het artikel is een toonbeeld van mediëvistisch onderzoek dat zowel in de diepte als de (Europese) breedte gaat. Ook Jan van Brederodes reis (en de kapel bij Santpoort) zijn niet aan Paravicini’s oog ontsnapt, getuige p. 52 van het artikel.

Bibliografische verwijzing: W. Paravicini, ‘Fakten und Fiktionen: Das Fegefeuer des hl. Patrick und die europäische Ritterschaft im späten Mittelalter’, in: Jean de Mandeville in Europa. Neue Perspektiven in der Reiseliteraturforschung, hg. v. Ernst Bremer & Susanne Röhl (Mittelalter-Studien, 12), München 2007, p. 111-163 en 167-186. Herdrukt in W. Paravicini, Ehrenvolle Abwesenheit. Studien zum adligen Reisen im späteren Mittelalter, Ostfildern 2017, p. 31-82 en 566-570.

Veel beter over de barensteel

6 maart 2018

Het klopt dat het geslacht Brederode voortdurend doende is geweest de barensteel uit het familiewapen te retoucheren, zoals een rode draad in Nobel streven dat voorstelt. Beweegreden hiervoor kan echter niet de suggestie van bastaardij zijn geweest. Verschillende lezers hebben hier gewezen op een misvatting; dank daarvoor aan Wim van Anrooij, drs. Winfried de Munck en Henk ’t Jong. Onlangs verscheen op de site van het Centraal Bureau voor Genealogie van de zeer deskundige hand van heraldicus Guus van Breugel een beschouwing over hoe de vork hier precies in de (baren)steel zit. Het is een genoegen hier een link te kunnen plaatsen naar deze mooie uiteenzetting: https://cbg.nl/actueel/Barensteel/ Dank aan deze recensent voor de even hoffelijke als broodnodige correctie van Nobel streven op dit delicate punt!

Daarbij nog een detailcorrectie: een “gebroken barensteel” (Nobel streven p. 11) is een onbestaanbaarheid. Wel kan een barensteel een wapen breken – en precies dat moet de Brederodes een doorn in het oog zijn geweest.

Belangrijke nieuwe gegevens over Abcoude-Gaasbeek (en vooral Johanna)

2 februari 2018

De heer Ad Lokker was zo attent en gul voorinzage te geven in de bevindingen van zijn lopend onderzoek naar het geslacht Abcoude-Gaasbeek. Zoals de Aantekeningen op deze site vermelden, is Nobel streven op dit terrein afhankelijk geweest van De Groot 1959, bij ontstentenis van een grotere monografie over het geslacht. Daardoor zijn er onnodige lacunes blijven bestaan in het beeld van Johanna en haar naaste familie. Hieronder volgen, in beknopt bestek, een aantal belangrijke aanvullingen die de heer Lokker ter beschikking stelde; uiteraard is hij voornemens over een en ander zelf te publiceren. De auteur van Nobel streven is hem bijzonder erkentelijk voor deze uiterst waardevolle extra informatie.

Uit Brabantse hertogelijke bronnen valt te deduceren dat Johanna van Abcoude hoogstwaarschijnlijk is gedoopt op 14 juni 1381. Dit zou impliceren dat zij terdege jonger was dan Jan van Brederode, en met Jan is gehuwd zodra zij de huwbare leeftijd (12 jaar) bereikte. Evengoed kan het uitblijven van kinderen het echtpaar Jan-Johanna toen al snel zorgen zijn gaan baren, eens te meer toen eenmaal de Arkelse oorlog uitbrak, met alle risico’s voor Brederode van dien. Des te opmerkelijker, en verdrietiger, is uiteraard het overlijden van Johanna in 1411, als dertigjarige non. Inderdaad van verdriet, zoals sommige bronnen melden, in casu over het stuklopen van haar echtverbintenis met Jan?

Een tweede belangrijke aanvulling betreft de figuur van Gijsbrecht, Johanna’s oudere broer. Hij blijkt in nog enkele archieven voor te komen (Amersfoort, Arnhem), en maakt daarmee de indruk toch wat meer in lijn te hebben gestaan voor erfopvolging. (Ook al blijft zijn rol als handelende edelman weinig geprofileerd, al liet hij wel een bastaarddochter na). Aangezien Gijsbrecht overleed – door onbekende oorzaak – nog voor zijn vijfentwintigste, ging deze opvolging niet door en bleef als enige directe erfgenaam Johanna van Abcoude over, inmiddels dominicanes geworden, met alle erfrechtelijke gevolgen van dien.

Ten derde maakt het onderzoek van Lokker duidelijk dat na de verwoesting van kasteel Gaasbeek de familie Abcoude-Gaasbeek niet compleet haar handelingsterrein verlegde naar het noorden; zij bleef behalve in Holland (Putten) ook in Brabant actief. Kasteel Gaasbeek werd ook snel herbouwd, en groter. Overigens maakt dit de familie Gaasbeek-Abcoude niet minder aantrekkelijk als opdrachtgever voor het handschrift-Van Hulthem, eerder meer.

Tenslotte nog twee feitelijke correcties op significante details. (1) Gaasbeek regeerde het eiland Putten niet vanaf slot Valkestein, maar vanuit Geervliet. (2) Johanna’s grootvader Gijsbrecht van Abcoude – naamgever van haar oudere broer – overleed reeds op 14 september 1376. Hij speelde dus geen rol meer in de huwelijksonderhandelingen met Jan van Brederode; deze waren voorbehouden aan de generatie na hem.

Schoonvader geen schurk

24 januari 2018

Mevr. Jannie Kloosterman (Amersfoort) wees erop dat Nobel streven wellicht iets te negatief is getoonzet ten aanzien van Jans schoonvader en diens insisteren op nakoming van – niet expliciet bewaarde – huwelijkse voorwaarden. Tenslotte was een dergelijk contract een uiterst serieuze zaak, waaraan zorgvuldige onderhandelingen vooraf waren gegaan. Bovendien kan men ook zeggen dat Willem van Abcoude aan zijn (nog jonge! zie Aanvulling hierboven) dochter verplicht was haar positie en douarie (weduwetoelage) ordentelijk te verzekeren.

Jolanda van Gennep uiteraard slechts eenmaal gestorven

23 januari 2018

Dennis Smit en Theo Dams wezen erop dat Nobel streven een lelijke tegenspraak bevat omtrent het sterfjaar van Jolanda van Gennep, de moeder van Jan van Brederode en zijn broers. Haar overlijden vond niet plaats in 1403 (zoals p. 132 beweert) maar in 1413, zoals correct vermeld op p. 234 en in de stamboom op p. 366. Oorspronkelijk een ordinaire tikfout in een cijfer, dom genoeg ongecorrigeerd gelaten, heeft op p. 132 vervolgens tot een verkeerde gedachtegang geleid. Johanna overleed immers niet in het huwelijksjaar van haar jongste zoon Willem, en het hoeft helemaal geen vraag te zijn of Walraven verlof kreeg uit zijn gevangenschap voor haar begrafenis.

In een volwaardige herziene druk van Nobel streven zou een en ander uiteraard compleet moeten worden rechtgezet. Maar vooralsnog is onzeker of hiervoor gelegenheid zal komen. Eens te meer uitkomst biedt het web, met nogmaals dank aan de oplettende lezers en excuses voor de nodeloze verwarring.

Nog een zegel van heer Jan van Brederode!

21 december 2017

Het onderschrift bij de afbeelding naast de titelpagina van Nobel streven, van het zegel van Jan van Brederode, behoeft aanpassing. Dit zegel is namelijk niet langer ‘het enig bewaarde’: er is een tweede aan het licht gekomen. De vondst is te danken aan dr. Joost Cox, in 2011 gepromoveerd op middeleeuwse stadsrechten, die bij zijn onderzoek een ander zegel van Jan van Brederode was tegengekomen, en zo attent was dit aan ons te melden. De oorkonde met het betreffende zegel bevindt zich in het archief van de Ridderlijke Duitse Orde, Balije van Utrecht, dat zich nog steeds te Utrecht bevindt en een der fraaiste middeleeuwse archieven van Nederland behelst. (http://rdo.nl/over-de-ridderlijke-duitsche-orde/) Het betreft een stuk van 5 februari 1396 waarmee heer Jan van Brederode bij de Duitse Orde een schuld van negentig oude Franse schilden aangaat, die hij belooft binnen negen jaar af te lossen. (Het is een volgend blijk van de financiële perikelen waarin hij in die jaren was beland, ten gevolge van zijn huwelijkse voorwaarden en toenemende krijgsverplichtingen: zie Nobel streven, hoofdstuk 2). Het zegel, ‘afhangend doorgestoken’, is van groene was en in onbeschadigde staat. Volgens het Liber sigillorum dat beschrijvingen (van de hand van J.H. de Vey Mestdagh) en afbeeldingen bevat van alle zegels in het archief van de Balije Utrecht, luidt het randschrift .P/IOHAN.HEER./:.:/VA(n). BREDERODE/. De afbeelding op het zegel wordt beschreven als ‘Een liggende leeuw, de kop gestoken in een aanziende pothelm met Ht [=helmteken]: twee afgewende leeuweklauwen, ter weerszijde vergezeld van een toegewende adelaar.’

Prof. Wim van Anrooij, hierover door ons als second opinion geconsulteerd, kwam tot een iets andere duiding, hier met zijn toestemming geciteerd: ‘Het zegel vertoont een zittende leeuw met een half-aanziende helm, met [helmdek en] een helmteken van twee paardenpoten met afgewende hoeven, aan weerszijden vergezeld van een toegewende adelaar.’ (NB In de heraldiek is het gebruikelijk te spreken van ‘paardenpoten’ en niet van het meer eerbiedige ‘paardenbenen’.) Volgens Van Anrooij past de voorstelling in een veertiende-eeuwse ontwikkeling op munten, zegels, profane insignes etc., ‘waarbij heraldische voorstellingen verbonden raken met realistisch voorgestelde dieren’. Zie dienaangaande, en met meer details, Wim van Anrooij, Numismatiek en heraldiek: een kleurloze geschiedenis? Derde Van Gelder-lezing gehouden voor Geldmuseum en Stichting Nederlandse Penningkabinetten te Leiden op 2 december 2004 (Utrecht, 2006).

Bij een eerstvolgende (derde) druk van Nobel streven zal de huidige foto op het frontispice worden vervangen door een foto van het ‘nieuw-ontdekte’ zegel. Hieronder is dit zegel reeds digitaal te zien, tezamen met een afbeelding van de oorkonde waaraan het zegel hangt.

(Met dank aan Joost Cox en Wim van Anrooij)

Archief van de Ridderlijke Duitsche Orde, Balije van Utrecht, inv. nr. ARDOU-OA nr. 423, foto Berry Geerligs (Het Utrechts Archief)
Archief van de Ridderlijke Duitsche Orde, Balije van Utrecht, inv. nr. ARDOU-OA nr. 423, foto Berry Geerligs (Het Utrechts Archief)

Brederodekroniek en Haarlemse gravenportretten

14 november 2017

Op pagina 9 wordt Jan van Leiden geïntroduceerd als ‘broeder-karmeliet te Haarlem’ en als ‘meest geachte historicus van Holland’. In dezelfde tijd als waarin Jan van Leiden aan zijn Brederode-kroniek werkte, ontstonden in het Haarlemse karmelietenklooster de Haarlemse gravenportretten, negentien paneelschilderingen met afbeeldingen van de graven en gravinnen van Holland, van Dirk I tot en met Maximiliaan van Habsburg. Deze gravenportretten hangen al meer dan vier eeuwen in het stadhuis van Haarlem, ooit in de gravenzaal, maar inmiddels verdeeld over verschillende vertrekken en gangen van het stadhuis, en daar nog altijd te bezichtigen. Het is zeer waarschijnlijk dat Jan van Leiden de auteur is van het korte kroniekje op de panelen, met levensbeschrijvingen van de afgebeelde graaf of gravin. In het onderschrift bij het portret van graaf Arnulf wordt in ieder geval ook de afstamming van de Brederodes van de Hollandse graven expliciet aan de orde gesteld (met dank aan dr. Wim van Anrooij; zie over de Haarlemse gravenportretten Wim van Anrooij e.a. (ed.), De Haarlemse gravenportretten. Hollandse geschiedenis in woord en beeld. Hilversum 1997).

Wapen op Trojaanse muur: van de Brederodes, of toch van de graven van Holland?

14 november 2017

Een opmerkzame lezer signaleerde dat het wapen op de muren van Troje toch echt het wapen van de graven van Holland is, en niet – zoals op pagina 12 en in het bijschrift bij de afbeelding op pagina 13 wordt vermeld – het wapen van de Brederodes. Toch gaat het hier wel degelijk om het wapen van de Brederodes (zonder barensteel, zoals zij dat meenden te mogen voeren). De tekst in het Haarlemse handschrift van Jan van Leidens kroniek, waaruit deze afbeelding afkomstig is, en de plaats waar de afbeelding in dat handschrift voorkomt, laat daar geen twijfel over bestaan.

Sterfdatum van Albrecht van Beieren

14 november 2017

Op pagina 133 wordt als sterfdatum van graaf Albrecht van Beieren ‘de nacht van 12 op 13 december 1404’ vermeld. Het juiste tijdstip van overlijden moet echter zijn ‘de ochtend van 16 december 1404’. Zie voor de bewijsvoering dienaangaande het artikel ‘In Margine’ in Spiegel der letteren 31 (1989), pagina 301-311: ‘Heraut Beyeren en de sterfdatum van Albrecht van Beieren’ (met dank aan dr. Wim van Anrooij, auteur van genoemd artikel). In de zin na ‘Graaf Albrecht van Beieren … meer dan veertig jaar’, op pagina 133, moet ’14 december’ veranderd worden in ’17 december’.

Heraut Beyeren en zijn Hollantsche cronike

14 november 2017

Pagina 201 e.v. handelt over de toenadering tussen graaf Willem VI en bisschop Frederik van Blankenheim. Naar aanleiding hiervan signaleerde dr. Wim van Anrooij dat juist in deze periode de tweede versie van de Hollantsche cronike werd voltooid door heraut Beyeren, nl. op 25 mei 1409. Daarin worden Holland en Utrecht naast elkaar behandeld. Het lijkt zeer wel denkbaar dat de tweede versie van deze kroniek tot stand kwam in functie van deze politieke toenadering – een verklaring die nog niet eerder werd geopperd.

Schijnen – lijken – blijken …

13 november 2017

Microbioloog Ron Boot wees op een subtiele en ietwat bedrieglijke discrepantie in de beschouwing over de identificatie van de schrijfhanden van Hulthem en het Manboek: op p. 184 is het ‘hoogstwaarschijnlijk’ van r. 1 een paar regels verderop als zekerheid gestileerd. Een iets genuanceerdere frasering zou gepast zijn: hoogstwaarschijnlijk lijken is nog geen onverbiddelijk blijken. Beter zou zijn, subtiel voorzichtiger, te spreken van ‘eenzelfde hand’ dan van ‘dezelfde hand’. Eens te meer komt het aangekondigde wetenschappelijke artikel erop aan.

Hollands kronkelende waterwegen

9 november 2017

In passages over Hollandse waterwegen en de situering van kastelen staan enkele onvolkomenheden en zelfs onjuistheden, aan het licht gebracht door opmerkzame lezers met ware kennis van zaken: Jan de Putter en Kees van Tol.
Op pagina 22 wordt gesproken van het kasteel de Giessenburch, ‘gelegen waar Lek en Merwede tezamen kwamen’. Dit is onjuist; het kasteel lag aan het veenriviertje de Giessen, op enkele kilometers van waar dit uitmondde in de Merwede. Weer enkele kilometers verderop kwamen Lek en Merwede tezamen, bij Elshout / Kinderdijk.
Ook het gegeven over de watergang in de Vinkenpolder behoeft correctie (pagina 57). Deze watergang doorsneed niet de Vinkenpolder, die ten zuiden van de Alblas ligt, maar de polder Blokweer, die sindsdien uit twee delen bestaat: Blokweer en Kortland.
Op pagina 114-115 varen de nonnen uit Wijk bij Duurstede ’terug naar Arnhem, en vandaar het laatste stuk over de Lek naar Wijk bij Duurstede’. De waterweg tussen Arnhem en Wijk bij Duurstede heet evenwel nog steeds Rijn (preciezer: Nederrijn) en krijgt pas bij Wijk bij Duurstede de naam Lek (dank voor dit alles aan Jan de Putter en Kees van Tol).

Detailcorrecties

  • p. 9: lees voor ‘Merovingers’ in de laatste regel ‘Karolingers’ (met dank aan Pieter van Gent)
  • p. 20, kaartje: “Giessen” is geen plaats, maar een rivier; beter stond hier “Giessenburcht” (met dank aan H.J. van Rees, zie ook de correctie hierna t.a.v. p. 233)
  • p. 20: op het kaartje wekken het blokje en het vet weergeven van de naam Amsterdam ten onrechte de indruk dat Amsterdam toen al een stad van enig formaat was; het was in die tijd evenwel nog maar een dorp met ongeveer 1000 inwoners (met dank aan Joost Cox)
  • p. 21: het jaartal bij de oorkonde van 17 april moet 1251 zijn in plaats van 1257
  • p. 22 Kenner van de Alblasserwaard H.J. van Rees wees op een misvatting in de tweede alinea: de Brederodes hadden niet zozeer grondbezit alhier, als wel heerlijke rechten. (Op p. 233 verkopen zij dus ook rechten, geen grond.)
  • p. 24: de oorkonde van 10 oktober dateert van 1337, niet van 1339
  • p. 32, 4e regel van onder: Dirk III werd weliswaar al in 1333 aangewezen als eerstvolgende heer van Brederode (zie p. 24), maar regeerde van Hendriks dood in 1345 tot 1377. Het ‘ongeveer veertig jaar’ moet dus preciezer gesteld worden op ‘meer dan dertig jaar’ (met dank aan Joost Cox)
  • p. 33, r. 14: het wapen van Valkenburg is niet gekroond van goud, maar geklauwd (met dank aan Ad van Unnik)
  • p. 36-37 Delfts historicus Gerrit Verhoeven wees erop dat in de parafrase van oorkonde en ceremonie van verzoening rond het beleg van Delft in 1359 verwarring is geslopen. De oorkonde van 11 december 1358 behelst weliswaar formele verzoening, maar de grote ceremonie vond pas een half jaar nadien plaats, na het beleg en overgave van Delft op 11 juni 1359.
  • p. 41, 8e – 9e regel van boven: ’te zullen te respecteren’, lees: ’te zullen respecteren’
  • p. 42, 10e regel van boven: ‘voor-voorvanger’ moet ‘voor-voorganger’ zijn (met dank aan Bram Laport)
  • p. 43, regel 9 van boven: de grote zaagbek is hier meer dan vreemd in de bijt. Het dier is namelijk een eend, geen vis. De grote zaagbek moet daarom verhuizen naar de opsomming enkele regels lager, en een plaats krijgen tussen de gans en de houtduif (met dank aan Ron Boot, Jaap van der Molen, Pon Ruiter en vele anderen)
  • p. 44, 5e regel van boven: ‘schaap-‘, lees: ‘schapen-‘ (met dank aan Bram Laport)
  • p. 46, 13e regel van boven: ‘geestelijk’, lees: ‘geestelijke’ (met dank aan Bram Laport)
  • p. 46, laatste regel: Joost Cox wees op een aantal discrepanties tussen de tekst op pagina 46/47 en het kaartje, vermoedelijk voor een deel het gevolg van ongecorrigeerde tikfouten: de kartuis Monnikhuizen werd – preciezer – in 1342 gesticht door hertog Reinoud II van Gelre; de aanduiding ‘ca. 1335’ op het kaartje op pagina 47 moet dus ‘1342’ zijn. ‘Kort tevoren’ in de eerste regel van pagina 47 moet dientengevolge gelezen worden als ‘Zes jaar eerder’. Het juiste stichtingsjaar van de kartuis Bethlehem in Roermond (pagina 47) is 1376; bovendien kan op het kaartje het ‘ca.’ vóór het jaartal 1392 bij het klooster Sint-Andries (Amsterdam) weggelaten worden (met dank aan Joost Cox)
  • p. 47: Op het kaartje van Kartuizerstichtingen is de kartuis van ‘s-Hertogenbosch vergeten, in 1466 gesticht en opgebouwd door niemand minder dan Dionysius de Kartuizer. (Met dank aan J.G.M. Sanders.)
  • p. 48: De juiste voorletters van de geschiedschrijver van Het Hollandse Huis zijn J.G.M.
  • p. 55 (en p. 99 en register p. 374): de voorletters van militair historicus De Graaf zijn niet H.P. maar R.P.
  • p. 73, 6e regel van boven: de hofkapel waar het gebeente van graaf Willem IV tijdelijk kwam te rusten lag niet aan het Voorhout, maar op het Binnenhof (met dank aan Marianne Hezemans)
  • p. 101, 6e en 7e regel van boven, en p. 179, 1e en 2e regel van boven: Het is niet juist dat Anna van Leijningen haar man slechts enkele weken overleefde; zij was op 3 augustus 1404 nog in leven (met dank aan Ad Lokker)
  • p. 108, 4e regel van boven: Diest ligt niet in Belgisch Limburg, maar in Vlaams-Brabant (met dank aan Rejan Minnekeer)
  • p. 112, 9e regel van onder: ‘brei’, lees: ‘brij’ (met dank aan Henk Streng)
  • p. 119 en 121: de stichtingsoorkonde van 1 februari dateert niet van 1328 maar van 1329, conform het bijschrift bij de afbeelding op p. 121; een al dan niet hanteren van de Paasstijl is mogelijk de oorzaak van deze vergissing (met dank aan Jan de Putter)
  • p. 120 (10e regel van boven) en p. 122 (twee maal): het toponiem zwarte beek moet met hoofdletters gespeld worden (twee maal): Zwarte Beek (met dank aan Joost Cox en Jan de Putter)
  • p. 147, 6e regel van onder: ‘brontaalgetrouw’, lees: ‘brontekstgetrouw’ (met dank aan Bob Becking)
  • p. 150: het woord ‘roem’ (11de regel van boven) is een minder rake vertaling van Middelnederlands weelde; een betere vertaling is eenvoudig ‘weelde’ (zoals op p. 158, 10de regel van het citaat) of ‘geluk / gelukzaligheid’ (met dank aan Bas Blokker)
  • p. 172, r. 12-13: de kartuis Zelem lag allerminst in Franstalig gebied (met dank aan R. Van Weyenberg).
  • p. 173: in plaats van ‘van gemeentewege’ is het beter te spreken van ‘van stadswege’, aangezien het begrip ‘gemeente’ pas van vele eeuwen later dateert; om dezelfde reden kan ‘de gemeenteraad’ op pagina 228 beter vervangen worden door ‘de raad van de stad’ (met dank aan Joost Cox)
  • p. 178, 10e regel van boven: Clementia was geen wettige dochter van Zweder, maar een van diens acht bastaarddochters (met dank aan Ad Lokker)
  • p. 180, 1e regel van boven: Willem van Abcoude moet zijn Gijsbrecht van Abcoude; het jaar is immers 1345 (met dank aan Ad Lokker)
  • p. 191, 20e regel van boven: ‘glas in loodramen’ moet zijn ‘glas-in-loodramen’ (met dank aan Bram Laport)
  • p. 203 De sterfdatum van Willem van Abcoude was niet 27 mei 1407, doch 23 mei, zoals op p. 167 staat. (Met dank aan W.C. Fritzsche.)
  • p. 204, 8e regel van boven: ‘al het maar’, lees: ‘al was het maar’
  • p. 211, 7e regel van onder: de juiste datering van Jean Gersons openbare college is ‘woensdag 26 maart 1410′; dientengevolge moet ook op p. 213, op p. 217 (twee maal) en op p. 220 (twee maal) voor ’28 maart’ ’26 maart’ gelezen worden (met dank aan Ad Lokker)
  • p. 221, 9e regel van onder: 9 april 1410 viel op een woensdag, niet op een maandag (met dank aan Ad Lokker)
  • p. 228, r. 14: het jaartal 1432 moet 1425 zijn. (Met dank aan Andy Palmen)
  • p. 233 Zie correctie t.a.v. p. 22. Bovendien wees H.J. van Rees op een tweede oorkonde dd. 4 december 1412 (Van Mieris IV, 222), waarbij de Brederodes afstand doen van hun voorouderlijke hofstad De Nesse in Giessen-Nieuwkerk, waarop ooit hun familiekasteel de Giessenburcht stond. Een plaatje op Google Maps maakt de ronde burcht nog zichtbaar: zie hieronder. (Wederom met dank aan H.J. van Rees.)
  • Detailcorrectie betreffende deze site, Aantekeningen bij hoofdstuk VI: Martin Sommer wees mij erop dat ik met mijn kritiek op De rechter en de historicus Carlo Ginzburg geen recht doe. In het betreffende boek erkent hij juist de wezenlijke verschillen tussen beider rollen en professie.
Giessenburcht:
detailcorrectie
pag. 233
  • p. 267, 4e regel van onder: lees ‘Slag’ voor ‘slag’ (met dank aan Joost Cox)
  • p. 273 en p. 303: de naam van de kartuis luidt Monnikhuizen, niet Monnikshuizen (met dank aan Joost Cox)
  • p. 286, 13e regel van boven: lees ‘zijn’ in plaats van ‘haar’ (met dank aan Bram Laport)
  • p. 301, r. 9-10 Engelbrecht van Nassau was weliswaar domproost, maar zonder ooit tot priester te zijn gewijd; een sterk staaltje van middeleeuwse “klassenjustitie” tussen kerk en wereld. (Met dank aan Bert Löwenthal)
  • p. 307, 18e regel van boven: De oudste, Gerrit Potter, ‘studeerde in de rechten’: een preciezere formulering zou zijn: ‘bekwaamde zich in de rechten’ (met dank aan dr. Dirk Schoenaers)
  • p. 317, r. 10: “régard” moet uiteraard “regard” zijn (met dank aan Christiaan Vos)
  • p. 328 (en p. 366): een opmerkzame lezer wees op een inconsistentie in de opeenvolgende nummering van de heren van Brederode in de stamboom op pagina 366 en in de tekst op pagina 328, tweede alinea, waar staat dat Willem van Brederode ging regeren als ‘negende heer’. In de stamboom is het ‘9e heer’ geplaatst achter Reinoud II. Vermoedelijke oorzaak hiervan is het feit dat Reinoud II bij het overlijden van zijn vader wel degelijk als 9e heer de opvolger in rechte lijn zou zijn, ware het niet dat hij nog te jong was en zijn oom Willem daarom regent werd (met dank aan P.C. Dijkgraaf en vele anderen).
  • p. 343: in de eerste alinea staat dat de broers Carel Alexander en Alexander Carel van Brederode begraven werden in de kerk van Hillegom. Dit moet zijn: op het kerkhof van Hillegom. In de kerk aldaar is een gedenkteken aan de tweelingbroers te vinden (met dank aan Theo Janson)
  • p. 350, 14e regel van boven: de wederopbouw van de kartuis Zelem in 1602 kwam er niet door toedoen van Frederik Hendrik (die toen pas achttien jaar was) maar door Filips Willem, zoon uit het eerste huwelijk van Willem van Oranje (met dank aan Anton van der Lem)
  • p. 351: (Margaretha van Zuylen van) Natsewich moet zijn: Natewisch (met dank aan Hans van Deukeren)
  • p. 353, r. 10-8 van onderen: J. B. van der Have wees erop dat het citaat (te makkelijk ontleend aan de editie Tinbergen, p. 91) niet klopt. Men vergelijke in Nobel streven zelf p. 143, waar de passage uit het betrokken handschrift staat afgebeeld. De Hollandse i beperkt zich tot Breyroede; vier woorden verderop staat [kartuizer] oerden.
  • p. 362, 13e regel van onder: Volgens de uitgave van Huizinga’s brieven dateerde zijn laatst bewaarde brief vóór juni 1900 (de maskerade) niet van maart van dat jaar maar van november 1899. De zin achter de puntkomma moet daarom luiden: maar daarvan is er niet één bewaard tussen november 1899 en een vol jaar nadien (met dank aan Anton van der Lem)
  • p. 368, 8e regel van boven: de juiste voornaam van dr. De Weijert luidt Rolf, niet Ralph (met excuus aan Rolf de Weijert en met dank aan Ad Lokker)
  • p. 369: in de Illustratieverantwoording bij hoofdstuk IV staan de verantwoordingen (vindplaatsen en signaturen) vanaf p. 188 t/m p. 225 in de verkeerde volgorde. Op www.nobelstreven.nl onder Illustraties / Verantwoording is de volgorde wel correct. De juiste verantwoording voor de zeven afbeeldingen op pagina 188 t/m 225 in het boek moet zijn: p. 188: Brussel, KB, 15652-56, f. 107v; p. 195: Basel, Universiteitsbibliotheek, A.XI.74, f. 208r; p. 198: Utrecht, Universiteitsbibliotheek, 265, f. 7r; p. 202: Utrecht, HUA, Bisschoppen van Utrecht (toegang 218-1), inv.nr. 109; p. 215: Trier, Stadtbibliothek 648/1573, f. 203r; p. 222 afgebeeld naar M.A. van der Eerden-Vonk e.a. (ed.), Wijk bij Duurstede 700 jaar stad. Hilversum 2000; p. 225: München, SB, Cgm 8081, f. 136r
  • Detailcorrectie betreffende deze site, Aantekeningen bij hoofdstuk VI: Martin Sommer wees mij erop dat ik met mijn kritiek op De rechter en de historicus Carlo Ginzburg geen recht doe. In het betreffende boek erkent hij juist de wezenlijke verschillen tussen beider rollen en professie.