
Aantekeningen
“History is the art of making an argument about the past by telling a story accountable to evidence”
Jill Lepore, The story of America. Essays on origins (Princeton, 2012), p. 15.
Deze rubriek bevat de uitvoerige Aantekeningen bij Nobel streven in pdf-formaat. Groot voordeel is dat men de aantekeningen aldus kan doorzoeken op namen en trefwoorden. De Aantekeningen vormen een tweeluik met de Literatuurlijst.
Aantekeningen
Gebruikte afkortingen: HUA = Het Utrechts Archief; LNW = Landesarchiv Nordrhein-Westfalen (Detmold); NA = Nationaal Archief (Den Haag); AGH = Archief van de Graven van Holland (NA Den Haag); UB = Universiteitsbibliotheek
Hoofdstuk I Een trots geslacht
Afkomst
Over Jan van Leiden en zijn Brederodekroniek zie Janse 2001, 284ev, Lulofs 1987, Keesman [ter perse] par. 4.3 en Porck 2009. De kroniek is als druk uit 1738 (aanwezig in de Athenaeumbibliotheek Deventer) in zijn geheel raadpleegbaar op de site www.huisbrederode.nl, zie http://www.huisbrederode.nl/joomla/index.php/kroniek/jan-v-leiden; een facsimile van deze zelfde druk is opgenomen in Verhoog 1997 (p. 611-689). Voor de citaten uit de kroniek wordt in deze verantwoording steeds verwezen naar de paginanummers van deze druk, met daarna de p. bij Verhoog 1997. Vanden rechten boom…Vranckryck: p. 606 in de druk, Verhoog p. 621; schilt van goude…lazuer: p. 611 in de druk, Verhoog p. 623. In het algemeen is de laat-vijftiende-eeuwse Hollandse geschiedschrijving een complex web van teksten; vgl. Levelt 2011, hoofdstuk I. Over de occupatie van Hollandse adel met afkomst en stambomen zie Janse 2001, h. 6; voor een nog breder verband Graus 1975. Zie ook Spiegel 1983, over de functie van narratieve adelsgenealogie in de Middeleeuwen. Over de verwantschap Troje – Aquitanië – Holland zie Van Anrooij 1991. Over middeleeuwse claims op Trojaanse afkomst: Keesman [ter perse].
Over de barensteel bij Brederode zie Janse 2001, 256. Ter Gouw 1866, 81 oppert dat Dirk I (Drossaard) zeer wel een bastaard van graaf Willem I kan zijn geweest; een handgeschreven notitie op p. 81 in de ondermarge van het exemplaar van Ter Gouw 1866 in de Leidse UB constateert dat dit spoort met de naamgeving van Dirks zoon: Willem. Zie voor middeleeuwse vervalsingen van oorkonden etc. het zesdelige congresboek (met registers in deel VII) over Fälschungen im Mittelalter: Brown 1988; in dl. I, 417ev ettelijke bijdragen over fictieve genealogieën. Over de grafzerk in Velsen: Verhoog 1997, 119ev, op basis van het rapport van archeologisch onderzoek in 1994-‘96 door B.J. Oosterop; zie ook Cordfunke 2013(b), 104ev en 113ev (over gezichtsreconstructie op basis van het skelet van Willem van Brederode).
Santpoort, strandwal en zeewering langs de Hollandse kust: Koene e.a. 2003; Buisman 1996, 348ev. Verhoog 1997, 515ev handelt uitvoerig over kasteel Santpoort; zie ook Allan 1983, en voor middeleeuwse kastelen in Holland Van Reyen 1965, m.n. 77ev. Nadere informatie en documentatie over het grondbezit der Brederodes bij Verhoog 1997; zie ook Kort 1989 en 1990 (over grafelijke lenen in Kennemerland), Spierings 1998 (over de Alblasserwaard) en Koene e.a. 2003, 106. Tarieven voor begrazing: De Boer 1978, afd. IV. Over tienden en tiendrechten zie Koene e.a. 2003, 104ev, ‘recht op wind’ p. 30 aldaar. Oorkonde van 17 april 1257 (1251): Kruisheer1986, nr. 888 (het otiginele stuk is niet meer voorhanden, het is alleen via afschriften bekend – NB!: het jaartal 1257 zoals in Nobel streven op pag. 21 is onjuist: het moet zijn 1251).
Speciaal over ’t Oge handelt Schoorl 1979; Voshol: Kort 1985, 722ev en Van Tuyl 1998; over de Alblasserwaard Spierings 1998.
Grootvader
Uitgebreid over Dirk III handelt Verhoog 1997, 223-267; over diens voorganger Hendrik aldaar p. 191ev. Over Elsebee van Kleef en het geschil over haar lijfrente: Verhoog 1997, 167ev en Van Mieris II, 179. Dirk aangewezen als eerstvolgende heer van Brederode: Van Mieris II, 352 (oorkonde dd. 18 oktober 1333) en ook Detmold, LNW, abt. Ostwestfalen-Lippe, L3 Holland, inv. 2a (NB! deze oorkonde is uit 1337; het jaar 1339 op pag. 24 van Nobel streven is een vergissing). Visstapel Naarden: Van Mieris II, 656. Dirk in 1343 plaatsvervanger van de graaf: Van Riemsdijk 1908, 37; 11 september 1344 in Dordrecht (met Hendrik): Prevenier & Smit 1987 (Dagvaarten, dl. 1.2), no. 68, p. 37.
Aelbrechtsberg in bruikleen: dit gegeven duikt soms op in de secundaire literatuur maar blijkt nergens op te berusten. Het is een spookverschijning. Zie voor schuldenlast Hendrik NA, AGH (nummer toegang: 3.01.01), inv. 256, f. 15v.
Over de Slag bij Warns (1345) handelt De Graaf 2004, 273-308 (Volgens De Graaf was Warns feitelijk niet de plaats van handeling, en zou beter kunnen worden gesproken van de Slag bij Staveren.) Declaratiemogelijkheid Dirk: Janse 2001, 368 n. 89. Over Dirks verschijningen en door Dirk ondertekende stukken: zie Prevenier & Smit 1987 (Dagvaarten dl. 1.2). Zie voor kwestie 1358 tussen Albrecht / Lodewijk Van Riemsdijk 1908, 109; voor Dirk als arbiter bij geschil Albrecht / bisschop van Utrecht, oorkonde 1 oktober 1373: NA, AGH, inv. 440. Oorkonde Filips van Leiden: Van Mieris III, 75. Grafelijk livrei 1354: Van Riemsdijk 1908, 505p; erfpacht 1363: Verhoog 1997, 257.
Hoekse en Kabeljauwse twisten: Jansen 1966, Brokken 1982, Janse 2001, 403ev en 305, en Van Gent 1994. Zie voor de partijnaam Kabeljauw Enklaar 1938. Cultuurgeschiedenis van de kabeljauw: Kurlansky 1999. Verbod op gebruik partijnamen in verband met haatzaaien: op zondagavond 4 april 2004 meldde het radioprogramma Met het oog op morgen dat in hedendaags Ruanda het gebruik van de namen Hutu’s en Toetsi’s is verboden, aangezien men dan ‘divisionist’ is, oftewel verdeeldheidzaaier.
Extra soldaten op Santpoort in mei 1346: Brokken 1982, 32. Hoeks verbond: De Graaf 2004, 325 Annus horribilis 1351: De Graaf 2004, 334. Slag bij Zwartewaal: Verhoog 1997, 238. Zeventien kastelen met de grond gelijk gemaakt: Brokken 1982, 90ev; zie ook De Graaf 2004, 332ev. Zie voor het beleg van Santpoort Brokken 1982, 93, De Graaf 2004, 342, Verhoog 1997, 240ev en NA, AGH 1949, f. 10; blijde en hulpvaardige pastoor: NA, AGH 1540, f. 26.
Vrijlating Dirk op borgtocht en dwangsom: oorkonde dd 25 juli 1354, vermeld bij Waller Zeper 1914, 435/376. Diplomatieke brief aan Machteld van Lancaster: Janse 2001, 376 n. 128; NA, AGH 20.
Willem V waanzinnig, gevangen en transitie naar Albrecht van Beieren: Van Oostrom 1987(b), 9ev. Conflict Arend van Egmond en Willem, jongste zoon van Dirk III: Glaudemans 2004, 53ev.Verwortelde nijt: zie Roman der Lorreinen, Jonckbloet (ed.) 1844, 74. Over het oproer in Haarlem 1377 zie Glaudemans 1990. Zie voor Dirk III in het familiearchief in Detmold Van Meurs 1909, 113ev.
Over het gekwartileerde Brederodewapen handelt Verhoog 1997, 261. Heerlijkheid Valkenburg: Verhoog 1997, 226ev. Oorkonde 1365 900 schilden: Detmold, LNW, L3, inv. 25.
Lening aan Machteld van Gelre: Verhoog 1997, 281 en Nijhoff 1830, dl. 3, oork. 34, p. 48-50. Grondbezit niet substantieel uitgebreid: Brokken 1982, 537. Lening Floris V uit 1293: Verhoog 1997, 154 en 260. Aanvullende oorkonde over erfopvolging: Detmold, LNW, L3, inv. 2b.
Reinoud & zonen
Verhoog 1997, 269-302 geeft uitgebreide informatie over Reinoud I. Doodslag Willem Bort en gratie Van Mieris III, 179. Ondaet bij Castricum: Van Foreest 1964. Gennep: Driessen en Van den Brand 1977. Watermanagement Alblasserwaard 1366: Buisman 2011, 608; Van Groningen 1992 e.a., 75ev en Gottschalk 1971, 380ev. (Gezien de technische materie is bij de parafrase alhier zwaar geleund op formuleringen in dit standaardwerk). Voor de voorgeschiedenis zie Fockema Andreae 1954, 30ev; voor die erna Spierings 1998.
Geschenk Vogelenzang: Van Mieris III, 398, tevens besproken in Huizinga 1907 (‘Aanteekeningen omtrent den Haarlemmerhout’) (1907), herdr. in Verzamelde werken I (1948), het citaat op 395ev. Overigens is dit een van de weinige plaatsen waar in het werk van Huizinga de naam Brederode valt. Was hij langer leraar in Haarlem gebleven (in plaats van hoogleraar te worden in achtereenvolgens Groningen en Leiden), dan was dit stellig anders uitgepakt. (Maar hadden wij Herfsttij en nog veel meer waarschijnlijk moeten missen). Over konijnen als herenlust en boerenlast zie Buisman 2011, 338ev, alwaar o.a. het gegeven dat de oudste vermelding van helmaanplant tegen verstuiving komt uit het gebied ten westen van Haarlem 1344; zie over konijnenjacht ook Den Hartog 2005, 98ev, voor aangetroffen resten van dieren eveneens Den Hartog 2005.
Betrekkingen Reinoud met Jan van Blois: Verhoef 2016; zwaandrift voor ’t Oge: Janse 2001, 150 n. 196. De zeldzaam rijke overlevering van de rekeningen der Hollandse grafelijkheid komt internationaal scherp naar voren in Vale 2001.
Laatste vermelding Reinoud van Brederode als lid van de grafelijke raad: Prevenier & Smit 1987 (Dagvaarten dl. 1.2), nr. 464 (p. 303).Citaat Jan van Leiden: p. 632 in de druk (Verhoog p. 634). Oorkonde 10 augustus 1387: NA, Archief van de Nassause Domeinraad: Raad en Rekenkamer te Breda I, nr. toegang 1.08.01 (voortaan: Nassause Domeinraad tot 1580), inv. 915.1.08. De hier ontwikkelde redenering is tegengesteld aan die van Scholtens 1947, 74ev, die het aantreden van Jan als heer van Brederode opvat als noodzakelijke ‘invalbeurt’ na Dirks religieuze keuze. Over kerk en klooster als adellijke uitvoegstrook zie Janse 2001, 223ev. Over de kartuis Monnikhuizen: De Backer 2012 en Gaens & De Grauwe 2006, 109ev. Voor een overzicht van kartuizer stichtingen in de middeleeuwse Lage Landen zie Pansters (ed.) 2009, 42ev en Van Dijk 2014, 110. Over reddieten zie Hogg 2014, 44, Sanders 1990, 36 en Scholtens 1947, 75. Verzoek Dirk van Brederode 14 augustus 1390: zie Kort 1985, 693. Het stuk waarnaar Kort verwijst (LRK 417 c. leen, VI 1 f. 3) is nadien herplaatst en draagt inmiddels een andere signatuur: Archief van de Graven van Holland, nr. toegang 3.01.01, met diverse inventarisnummers, zie Kort inv.nrs. 142, 236, 252-254, 272, 315, 321-323, 397, 399, 542-544, 926, 945, 964, 997, 2130-2135, 2157-2158; bij naspeuringen kwam de vermelding vooralsnog niet boven water. (Dank aan het Nationaal Archief voor bijstand ter zake).
Hoofdstuk II Heer Jan
Eerste jaren
Er is (nog) geen goede monografie over het geslacht Abcoude; de beste studie is De Groot 1959. Vanuit het perspectief van lokale geschiedenis zie Carasso 1985 en Van der Eerden-Vonk e.a. (ed.) 2000; speciaal over Willem van Abcoude: Van der Eerden 1998. Over de burcht in Wijk bij Duurstede handelt Hermans 2016 dl. 2, 67ev.
Met Willem IV op Pruisenreis: Janse 2001, 319-20 en Van Riemsdijk 1908, 109; zie voor het na elkaar noemen in de oorkonde van 1359 Janse 2001, 86. Voor de muzikanten in dienst van Brederode en Abcoude zie Janse, 2001, 100. Voor de driehoek Abcoude, Putten, Gaasbeek zie De Groot 1959. Heer van Putten en Strijen belangrijke bondgenoot voor de graaf: Janse 2001, 160 en 207, en Hoek 1962-63.
Zie over de zaak voor de Grote Raad van Mechelen: Van Gent 2001, 20-21. Bronnen: Van Gent 2001, 20-21 en specifiek NA, AGH, inv. 228, f. 117, 223v.; inv. 198, f. 144v-145. Het precieze jaartal voor het huwelijk van Jan en Johanna (1392) is achterhaald door Van Gent 2001, 20 en n. 4. Bekrachtiging voorwaarden door Albrecht met inzetten inkomsten uit ’t Oge, juli 1395: NA, AGH, inv. 228, f. 177; stuk 25/2 1396 over tweede schuld: NA, AGH, inv. 198, f. 144v-145; stuk 29/10/1396: NA, AGH, inv. 228, f. 223v. Oorkonde 27/3/1394 over erfenis Jolanda van Gennep: Detmold, LNW, L3, inv. 33, zie ook de afbeelding op pagina 54 van Nobel streven.
Veldtocht 1395 tegen Drenthe: Tromp 1979 en 1985, 191ev; ouder is Arend 1844, 344ev; over eerdere Drentse oorlogen De Graaf 2004, 265ev. Lijst Drentse vyande van Utrecht: Snuif 1930. Drieduizend zalmen mee naar Utrecht: Den Hartog 2005, 76; slachtoffers onder weerbare mannen Zwarte Dood 1360: De Graaf 2004, 44ev, 126ev, 365 en 381ev. Vliegend projectiel in Doornik: De Graaf 2004, 51.
Weduwetoelage Johanna: NA, AGH, inv. 228, f. 177 en NA, AGH, inv. 228, f. 223v. Zie ook Kort 1985, 693, dd. 7/7/1395 en 29/10/1396; Schoorl 1979, 163/23 en 24, en p. 37, alsmede Verhoog 1997, 160 en 332. Deze regeling zou nog nasleep krijgen in het zoveelste geslacht: zie Van Gnet 2001.
Bedreiging dijken oostkant door Zuiderzee: Buisman 2011, 349. Oorkonde 6 april 1391: Van Mieris III, 579-580. Oorkonde 11 november 1391: Van Mieris III, 583. Jaarrente jonkvrouw van Buren: stuk 25/2/1396, NA, AGH, inv. 198, f. 144v-145. Albrecht van Beieren stuurt rozen naar de abdis van Rijnsburg: Hüffer 1922, 102, in n. 4 verwijzend naar GG 894a [=’s-Gravenhage, NA, Rijnsburgsche rekeningen van 1396-1397, Hüffer p. XI), onder ‘Om alrehande saicken in mijnre vrouwen orbaer’. Jan voogd van Agnes Jan die Visschersdochter: NA, AGH, inv. 198, f. 110.
Zie voor de pogingen om Willem van Brederode op Luikse bisschopszetel te krijgen het stuk van 18 februari 1397 is uitgeg. in Van Mieris III, 653ev; uittreksel bij Verhoog 1997, 304ev en Janse 2001, 224; NA, AGH, inv. 270, NB: op de website van het Nationaal archief staat dit stuk foutief gedateerd op 1379 i.p.v. 1397. (Verhoog ziet als voornaamste drijfveer de religieuze aspiraties van Willems ouders – maar Reinoud leefde al lang niet meer in 1397). Luikse lobby van Albrecht voor zijn eigen zoon Jan: Corbellini 2000, 66ev.
Deelname Jan aan grafelijke raad (5/10/1395): Prevenier & Smit 1987, nr. 544 (p. 342). Zie voor geringere aanwezigheid in de jaren daarvoor: Van Gent 2001, 20. Over de moord op Aleid van Poelgeest (22/9/1392) en de nasleep ervan: Marsilje 1990, 44ev, Janse 1993, 113ev en vooral Glaudemans 2000 en 2004, 142, 179ev en 197 (meer via register op Poelgeest). Zie voor het huwelijk van Albrecht en Margaretha van Brieg Van Oostrom 1989, 46ev. Zwanen uit Kennemerland: Den Hartog 2005, 121; zie voor een andere schranspartij aan het Haagse hof Van Oostrom 2010.
Van feeste van huwelijc werd samen met alle andere gedichten van Willem van Hildegaersberch uitgegeven door Bisschop & Verwijs (ed.) 1870; het citaat aldaar op pagina 108, vers 119ev. Beloning vier gulden: Meder 1991, 553. Ridderlijke Willem van Oostervant: zie o.a. diens hoofdrol in het fameuze ‘Smithfield tournament’ dat de Engelse koning in 1390 te Londen belegde: zie Lindenbaum 1990. Kruistochtplannen Jan en Willem van Oostervant: denkbaar is dat over meer hier pars pro toto is gebruikt en dat het om een tocht naar Hongarije ging, teneinde daar opdringerige Ottomanen te bestrijden. Dit is althans de opvatting van Janse 1993, 100ev.
Zie voor overlijden roomskoning in Friesland Breuker e.a. 1997, 77ev. Floris V was er weliswaar in geslaagd zijn vader te wreken (De Graaf 2004, 361, 271ev), maar daarmee was de vete niet ten einde, eens te meer niet toen in 1345 het sneuvelen bij Warns van de toenmalige graaf Willem IV aan Holland een nieuw Fries trauma bezorgde: Janse 1993, 56. Heidens volk: zie m.n. Van Oostrom 1989 en Verbij 1997. Oproep Albrecht van Beieren aan Jan van Brederode dd. 28/1/1396: Janse 1993, 100ev (en n. 160), 118ev, 121ev en 370 ev. Werd de heer van Abcoude in deze zaak betrokken om hem te waarschuwen voor wat zijn schoonzoon (geldverkwistend) in zijn schild voerde? Zie de relevante posten bij Verwijs 1869, 49.
Oorlog in Friesland
Van fundamenteel belang voor onze kennis van de Hollands-Friese oorlog zijn in de eerste plaats Janse 1993 en Verwijs 1869 (met een inleiding en een editie van vele tot dan toe onuitgegeven bronnen). Willem I van Brederode tegen de West-Friezen (1256): Verhoog 1997, 95ev; Jan van Leiden vermeldt dit op p. 622 van de druk (Verhoog 629). Voor Dirk II zie Verhoog 1997, 130, 132 en 144; Jan van Leiden p. 623 van de druk (Verhoog 629). Voor Hendrik en de Slag bij Warns Verhoog 1997, 213; Jan van Leiden laat Hendrik curieus genoeg al overlijden in het jaar 1327 (druk p. 626, Verhoog 631). Aanspraken Brederodes op erfelijk bezit in Friesland: zie naast Jan van Leiden nog hoofdstuk I van dit boek, Keesman [ter perse], 430 en Verbij 1997, 54. Friezenkrijg riskant: Janse 2001, 304ev en De Graaf 2004, h. 6 en 8; problematisch terrein in Friesland: Janse 1993, 192 en 371ev, ofschoon De Graaf 2004 deze factor relativeert.
Het portret van de Friese expedities van Albrecht van Beieren en Willem van Oostervant is gebaseerd op Janse 1993 en De Graaf 2004, die op hun beurt veel concrete gegevens danken aan de Hollandse rekeningen, al vroeg als bijzondere bron herkend en uitgegeven door Verwijs 1869. Onlineversie van kroniek Froissart: https://www.hrionline.ac.uk/onlinefroissart/index.jsp Monniken als spionnen: Janse 1993, 126. Oproep Albrecht aan niet-Friezen in Friesland: Janse 1993, 124 n.7.Wapenserie Kuinre: Janse 1993, 243ev, en zie het digitale topstuk Wapenboek Beyeren op de website van de Koninklijke Bibliotheek: https://www.kb.nl/themas/middeleeuwen/wapenboek-beyeren-1405, aldaar vanaf f. 52v de wapenserie Kuinre. Laatste termijnbetaling voor Albrechts wapenrok: Janse 1993, 305 en NA, AGH, inv. 1254 f. 51. Zweder van Gaasbeek koopt oproep af: Janse 1993, 254ev. Huizinga over blote achterste als uiting van nationaal gevoel: Verzameld werk II (1948), 104.
Stuk 29/10/1396: Kort 1985, 693, Schoorl 1979, 163/2 en Verhoog 1997, 332. Vrijstelling korentiende voor Wassenaar: Van Mieris III, 660. Heerlijkheid Bergambacht: Waale 1990, 44ev (daarin gevolgd door Verhoog 1997, 355 sub o.5) spreekt van aan- en verkoop door Jan binnen een jaar. De twee plaatsen in NA, AGH 228 (f. 255 en 298) waarnaar Waale verwijst, duiden echter eerder op aanvankelijke verkoop (door de graaf) aan Jan, maar uiteindelijk aan Dirk van Zwieten. (Het hierbij tevens vermelde stuk AGH 198, f. 163 betreft een heel andere zaak, ten aanzien van Jan de bastaard van Brederode die was veroordeeld voor verkrachting).
Hernieuwde heervaart: het navolgende op basis van Janse 1993, 133ev en De Graaf 2004, 300ev. Zie voor de fouragering van het expeditieleger 1398: Janse 1993, 301. Over de granaatappels etc. voor zieke Willem van Oostervant zie Verwijs 1869, LXXXII.Stuk verzoening 11 augustus 1398: NA, AGH 356.Garnizoen in Stavoren: Janse 1993, 283ev, aldaar op p. 267 over het overlijden van de ridder met de zilveren kin.
Akte 28/8/1398, NA, AGH, inv. 200, f. 36: blijkens vermeldingen betreffende grafelijke bodelonen speelde deze zaak in de driehoek Brederode-Blois-Albrecht op zijn minst al sinds december 1397; vgl. Smit 1995, 143; bijgekrabbelde notitie: NA, AGH, inv. 200, f. 36r.
Voor een algemene beschouwing over middeleeuwse kinderloosheid en de middelen daartegen zie Shahar 1990, 36ev. Over de middeleeuwse geneeskundige visie op (on)vruchtbaarheid zie Rowland 1981, 29ev en Kruse 1996, 155ev. Verder Jacquart & Thomasset 1985 en voor een zeer breed kader Biller 2000. Spreuken fluisteren in rechteroor: Braekman 1997, 94 ev en hoofdstuk IV; broodje kaas: Rider 2006, 125; broek op ’t hoofd: Rider 2006, 108ev, 124 en 186.
‘Losgeld voor de ziel’: Brown 2015. Stuk paus Urbanus 1/6/1397: Tellenbach 1933, kol. 575. Kerkelijke rituelen ter fertilisatie etc.: Thomas 1991, 32 en 40; Van Hartingsveldt 1990. Over heiligen als helpers bij onvruchtbaarheid: Bartlett 2013 (op p. 31 gegevens over Ierse heiligen, op 410ev over pelgrimages, ook over St. Patrick); zie ook de recensie door Barbara Newman in London review of books 7/5/2015.
Zie voor pelgrimages om medicinale bijstand Sigal 1974 en Sumption 1975; zie ook Braekman 1997, 286ev en 298ev. Wladislaw Hermann: Sumption 1975, 81. Meevarende pelgrims als bron van inkomsten: Goldie 2015, 708ev. Het standaardwerk over opgelegde bedevaarten is Van Herwaarden 1978; zie ook nog Glaudemans 2004, 184ev. Rechtbank in Leiden met 54 bestemmingen: Endhoven 1976. Vloek op vruchtbaarheid en zelfopgelegde strafbedevaart: Bailey 2013, 9 en 209.
Bedevaart naar Ierland
Ter inleiding op de middeleeuwse pelgrimages naar de grot van St Patricius zijn geschikt Turner & Turner 1978, 104ev (antropologisch) en Pasulka 2015 (godsdiensthistorisch). Voor perspectief op bijbehorende teksten zie White-Le Goff 2006 en O’Donoghue 2016.Voor de lijst met pelgrims uit de periode 1146-1517 (waaronder Jan van Brederode) zie Haren & De Pontfarcy 1988. Moll 1871, II-4, 39 vermeldt als eerste Patriciusvaarder uit de Lage Landen ‘een Utrechtse ridder in de twaalfde eeuw’, maar dit lijkt een mystificatie, verbonden met de stichting van het klooster Oostbroek (anno 1121, en daarmee nog voor de eerst-bekende ridder Owein; vgl. Broer 2011, 16ev.) Wie wel degelijk naar de Ierse grot ging, was de Brugse ridder Jan De Baenst III, wiens reis uit 1460 vermeld staat bij Haren & De Pontfarcy 1988, 6 en 80 (‘Sir John de Banste’). Dit op grond van informatie bij Caxton, nog niet eerder opgemerkt in de neerlandistische vakliteratuur over deze boeiende figuur, tevens opdrachtgever van de Middelnederlandse vertaling van Christine de Pisan (vgl. Lie e.a. 2015).
Klacht Nederlandse pelgrim 1497: Wright 1844, 152ev. Over het Tractatus de purgatorio Sancti Patricii en volkstalige versies daarvan handelt Byrne 2016, 74ev. Inmiddels klassiek maar ook aanvechtbaar over het middeleeuwse vagevuurconcept is Le Goff 1981; aldaar op pag. 259ev over de grot van Sint Patricius en bijbehorende infernalisation van het vagevuur.) Over nagelaten reisnotities zie Haren & De Pontfarcy 1988 waarop het volgende voornamelijk berust.
Middelnederlandse teksten over Sint Patricius: vgl. Van Oostrom 2013, 288ev en 316; voor de plaatsen bij Maerlant en Boendale zie resp. hun Spiegel historiael III, cap. iven Der leken spiegel I, cap. xii. Over de Middelnederlandse prozavertaling van De purgatorio handelt Palmer 1982. De chronologische parallellie van deze vertaling met de reis van Jan van Brederode geeft overigens te denken, eens te meer omdat de enig-bewaarde kopie ervan (Utrecht, Museum Catharijneconvent, Warmond 92 F 26) heeft toebehoord aan het groot begijnhof te Haarlem. Dirc van Delft over Patricius’ vagevuur: Daniëls (ed.) 1938, Somerstuc 659ev. Citaat Jan van Leiden: pagina 635 in de druk van 1738 (Verhoog p. 635).
Dat Johanna ook meeging naar Ierland wordt o.m. verondersteld door Hofdijk 1861; zie ook Verhoog 1997, 336. Kennemerhavens en koopvaardij naar Engeland: Van Venetien 1968, 22ev; van Engelse zijde geeft Friel 2015, op p. 39 aldaar een lijst waarin Haarlem/Velsen figureert. Schepen uit Petten etc. in 1413 op weg naar Londen: Siewertsen 1999, 12. Zie voor de pelgrimsroute naar Ierland: <http://google/maps/TrKCA>. Harthede van den vorst…: Buisman 2011, 341.
Hallucinaties in de grot: Sacks 2012 is meeslepend. (Het idee van grotschimmels als hallucinogenen dank ik aan Esther van Woudenbergh, masterstudente microbiologie aan de Universiteit van Utrecht.) Voor een concrete casus uit Jans tijd en principiële bespiegeling (incl. oudere literatuur) zie Blumenfeld-Kosinski 2015. Sint Patricius als bijna-dood-ervaring: Zaleski 1985 en 1987, 34ev. Invloed van Sint Patricius’ vagevuur en aanverwante verhalen op Jeroen Bosch is overigens aannemelijk, al wordt deze gerelativeerd bij Palmer 1982, 218ev.
Ridder Georgias (1353): Pasulka 2015, 84. Zie voor het benedictijner klooster in Staveren Janse 1993, 165. Kapel in Santpoort: Verhoog 1997, 339ev en citaat Jan van Leiden p. 635 in de druk (Verhoog p. 635). Gunst paus 18 oktober 1399: Tellenbach 1933, kol. 575. Vondsten 1954: Calkoen 1967, 49, Van der Aar 1991, 15ev en Verhoog 1997, 339ev.
Terug naar Staveren
Situatie in Friesland: Janse 1993, 147ev; oproep voor Reinier Dever: Verwijs 1869, 289. Het beste overzicht van Jans kapiteinschap in Staveren biedt Janse 1993, 165ev en 283ev, in combinatie met primaire bronnen bij Verwijs 1869. Zie voor de in 1993 ontdekte rekening in het Nationaal Archief (NA, AGH, inv. 367) Janse 1993, 287ev; het navolgende berust hierop. Nieuwe gracht: Janse 1993, 166 n. 256 en Verwijs 1869, 305. Om den heere van Brederode…hulpen raden: NA, AGH, inv. 1254, f. 80. Om den heren…gelt brengen soude: dit gegeven (uit een andere administratieve bron) bij Verwijs 1869, 369. Van den gemenen ridderen…niet en genoechden: NA, AGH, inv. 356. Mijns heren viande…af te voeren: Janse 1993, 289ev en n. 233; Verwijs 1869, 359ev. ‘Toen reisde de heer…naar Staveren’: NA, AGH, inv. 356 p. 5. Over het heen- en weergereis van Jan en zijn boden zie NA, AGH, inv. 356; in het bijzonder voor de geciteerde posten p. 8-9.
Gevangenschap Walraven: Verhoog 1997, 362ev en Janse 1993, 404ev. Over Walravens ontsnapping: NA, AGH, inv. 356, p. 7. Bode naar Albrecht en bisschop (21/1/1400): NA, AGH, inv. 1254, f. 56v, f. 57v, 85r en 86v; cyrorgicus etc.: Verwijs 1869, 370.
Jan legt commando neer: Janse 1993, 290-1 en 404. Volgens Van Gent 2001, 21 deed hij dit ‘omdat hij andere zorgen had gekregen’, onder verwijzing naar NA, AGH, inv. 200, 63v-64, en 86v. De betreffende bronnen geven evenwel geen zicht op nadere motieven. Wel is opmerkelijk dat graaf Albrecht blijkens NA, AGH, inv. 200, f. 86v (al) in april 1400 Hendrik van Naaldwijk tot kapitein benoemt toter tijt toe dat die here van Brederode of Willem sijn broeder die capitainscip weder aennemen ende binnen Staveren weder comen. (Kennelijk waren beide broers toen weg uit Friesland, terwijl Willem nog maar zo kort kapitein was. Het duidt op serieuze familiezorgen, maar van welke aard?) Er hangt al met al nogal wat mist rondom de kapiteinschappen van Willem en Jan. Kapiteinschap als leerschool voor jonge edelen: Janse 1993, 342; gratificatie 5 april: Verwijs 1869, 388.
Rekeningpost 23 april 1400: Verwijs 1869, 398. John Cramer wordt vermeld bij Verwijs 1869, lxiv (als een engelsch koopman, John Cramer), op p. cii en 224 (als Cramer, de Engelschman) en op p. 231 en 233 (als Cramer). Mit brieven aenden here…naestcomende: Verwijs 1869, 403ev; mit brieven…sinen brieven: Verwijs 1869, 404.
Zie voor de contemporaine inventarisrol van de Engelse kroonjuwelen Stratford 2012. Chaucer aan het hof: Crow & Olson (ed.) 1966 en Pearsall 1992. Vertaling oorkonde mei 1400: Sierk IJsselstein Mulder. Zie voor Henry iv en indentures Lyon 1957; op p. 166ev aldaar over het smeden van extra buitenlandse relaties. Vale 2007 handelt over de oeroude rivaliteit tussen Engeland en Frankrijk.
Beleg voor Staveren en citaat die deerste boitscap brochte…: Janse 1993, 168ev. Parallellen Vietnam – Friese oorlogen: Jansen 1982, 318 en De Graaf 2004, 304ev. Over de kosten voor de staatskas nader bij Janse 1993, 299ev, samenvattend 308. Afgeblazen tocht zomer 1401: Janse 1993, 172ev. Twee Waddeneilanden voor Jan v van Arkel: Waale 1990, 72 en Janse 1993, 255. Een goede gids over oorzaken en verloop van de Hollands-Arkelse oorlogen is Waale 1990. Vredesverdrag met Friesland (30/9/1401): NA, AGH, inv. 355, f. 49v-51.
De wending
Oproep juli 1401 naar Giessenburch: NA, AGH, inv. 1255, f. 77v; vgl. Prevenier & Smit 1987, (Dagvaarten, dl. 1.2), nr. 621 (p. 379-380). Zie voor Willem van Abcoude De Groot 1959. Leengoed Waalwijk aan Brederode gekomen: Verhoog 1997, 355 o.8. Over het muntrecht en de Luikse vondst zie speciaal Tourneur 1929, Hermans 1840 en De Beer 1921, 88; arrestatie Jan Michiels: Cumont 1901, 317ev. Over hagemunterij: Enno van Gelder 1970, 35ev. Zie ook nog Boegheim 2003, 198ev en over de vondst in Zutphen Pol 2004.
Zie voor het uitbreken van de oorlog met Arkel Waale 1990, 92ev, waarop het navolgende berust. Albrecht van Beieren geeft boeren in het land van Brederode toestemming de oogst binnen te halen tijdens de strooptochten door Arkel: NA, AGH, inv. 200, f. 148v. Minstens 75 ridderlijke geslachten uitgestorven: Janse 2001, 230ev en 421.
Opmerkelijk is hoe Jan van Leiden in zijn Chronicon – i.c. zijn kroniek van de Hollandse graven, en niet zo expliciet in zijn familiekroniek van Brederode – verband suggereert tussen de kinderloosheid en de kloostergang. Hij zegt daar over Jan van Brederode (Lib. XXXI, cap. 56): non habens proles, factus est monachus (‘geen nakomelingschap hebbende, werd hij monnik’); andere en latere kronieken over drijfveer achter kloosterintrede, met Jan als leidend / initiatief-nemend zijn de kroniek van Bockenberg (1587) en de kroniek van Jean Petit (eind 16e eeuw, als bron aangehaald door Le Couteulx 1890). Zeer opmerkelijk is de actieve rol van Johanna in een nog onbekend kroniekje, bewaard bij de Hoge Raad van Adel in Den Haag, signatuur inv.nr. 107. In het hoofdstukje over Jan leest men daar: ‘Ende heer johan voerseit om sijn voornemen [tot kloosterintrede] te moghen volbrengen heeft sijn huysvrou vrou Johannam dickmael ghebeden dat sij sulx wilde consenteren ende hem oirloff gheven, dat die Edele vrouwe dickmael heeft gheweyghert. Dan also hij hoer nymmer meer in vreden liet soe heeft sy ten laetsten gheconsenteert ende hoer man seer scerpeliken vermaent aenghesien dat hy sulx voernam dat hy oeck saghe volstandich in sijn propoest te blijven. (Met dank aan drs. J.C.C.F.M. van den Borne van de Hoge Raad van Adel, die dit kroniekje onder onze aandacht bracht).
Het klassieke werk over echtscheiding volgens middeleeuws canoniek recht is Esmein 1935, II, 48ev; voor een casus als deze zie m.n. 103ev. Zie ook Gaudemet 1987, 257. Zie voor pauselijke dispensatie d’Avray 2015, 219. Over adelsbekeringen handelt Grundmann 1976, het citaat op p. 148.
Regelingen betreffende ’t Oge (27/3/1401): voor de complete tekst zie Schoorl 1979, 163-64. Oorkonde 17/9/1401: NA, AGH, inv. 200, f. 130; oproep 14/12/1401: NA, AGH, inv. 1256, f. 26.
Intredes
Jan van Leiden over Cathuser buten Utrecht: p. 635 van de druk uit 1738 (Verhoog 1997, 635).Misvatting rond Nieuwlicht door Scholtens bewezen: Scholtens 1924, 13ev en 1928, 75ev.Veel informatie over de kartuis in Zelem is te vinden in Hendrickx 1984; zie voor de goede betrekkingen van de kartuis met Hoekse families: Gaens 2015, 76ev. (Dank aan de collega’s Gaens en Hendrickx voor hun gulle advies en extra documentatie betreffende kartuizers en het klooster Zelem.) Jan met schulden overladen door de voorzienigheid: Le Couteulx 1890 (Annales ordinis Carthusiensis VII), 142: ‘Waarlijk, God trekt mensen op velerlei wijze naar zich toe’.
Zie over het Maria Magdalenaklooster en zijn rijke geschiedenis Gaasbeek 2000, Wolfs 1988, 94ev en de nog altijd waardevolle Hoogland 1886. Andere vroege handschriften uit dit klooster zijn een fraaie Latijnse bijbel uit bezit van zuster Aleid van Hodenpijl, thans in de Public Library te Auckland (Nieuw Zeeland) en een missaal van zuster Agnes Hillekens, thans Museum Meermanno te Den Haag (signatuur 10 D 26). In Leeuwarden (Provinciale Bibliotheek Friesland 685) bevindt zich een handschrift met exempelen en het Boek der bijzondere genade van Mechtild van Hackeborn. Van het gasthuis in Wijk bij Duurstede is een uitgebreid stichtingsreglement bewaard: Utrecht, HUA, BA (218-1) f. 92-97v. De tekst van de pauselijke bul van 1/4/1400 is te vinden bij Hoogland 1886, 105ev.
Overigens lijkt denkbaar dat Willem van Abcoude zelf verklaard voorstander is geweest van de kloosterintrede van zijn dochter, en (mede) om die reden het Magdalenaklooster kan hebben gesticht. Immers: hij moet hebben beseft dat zijn enige zoon Gijsbrecht geen overtuigende erfgenaam kon zijn, en zag zijn dochter kinderloos gehuwd met een hem antipathieke Brederode. Liever dan laatstgenoemde familie de erfenis te gunnen, kan zijn voorkeur zijn uitgegaan naar zijn pasgeboren neefje Jacob van Gaasbeek, zoon van zijn gezworen broer. Willem van Abcoudes schenkingen uit 1399 staan vermeld in Utrecht, HUA 1006-5, nr. 1; die van 1402 (Johanna’s intrede) bij Wolfs 1988, 99.
Dat hun kinderloosheid voor Jan en Johanna een voornaam motief was voor hun kloostergang, is weliswaar in hoge mate causale interpretatie van schrijver dezes, maar vindt steun in een vergelijkbare suggestie van Jan van Leiden in diens Chronicon (niet in zijn Brederodekroniek!), waar hij over Jan van Brederode zegt: non habens proles, factus monachus conversus (Lib. XXXI, c. 56), ‘Geen nageslacht hebbende, werd hij lekebroeder’.
Dominicanessenkloosters in deze gewesten: zeer waardevol zijn de studies van S.P. Wolfs O.P., met als centrale publicaties Wolfs 1973 en 1988. Mabilia in klooster Hertoginnedal: Bogaerts 1979, 19ev en 134. Zie over Hubertus Schenck Wolfs 1985.
Over klooster Schönensteinbach: Winnlen 1993; zie ook Meijer 1913, 374ev. Koenraad van Pruisen: Winnlen 1993, 34ev en Meijer 1913, 377. Sophie de Veld: Meijer 1913, 379ev; overige intredes: Winnlen 1993, 42.
Citaat Jan van Leiden als die dienst gedaen was…: p. 635 van de druk uit 1738 (Verhoog 1997, 635). Zie voor de woorden van Hoogland de eerste woorden van diens publicatie uit 1886 (p. 52).
Meer over Thomas van Fermo bij Winnlen 1993, 37ev. Regellbrief met ‘eenige wijze voorschriften’: Hoogland 1886, 58. De Latijnse versie van de brief wordt bewaard in de UB te Gent, zie Wolfs 1988, 94; de Middelnederlandse versie in Utrecht, Museum Catharijneconvent onder signatuur BMH 120 (f. 67b-71b). De tekst werd in Bijlage gepubliceerd bij Hoogland 1886, 116ev, die e.e.a. samenvattend parafraseert op p. 58.
Bul paus Bonifatius 22/12/1403: zie Hoogland, 1886, 58 en 107ev. Nederlandse vertaling: Sierk IJsselstein Mulder. De pauselijke bul Justis et honestis (13/12/1404) is gepubliceerd door Bogaerts 1979, 256-8; commentaar Wolfs: Wolfs 1985, 99.
Opvoedkundige reis naar Schönensteinbach: Meijer 1913, 389 en Winnlen 1993, 62.
Hoofdstuk III Kartuizer
Kartuis Zelem
Ter introductie op de kartuizerorde zie Gaens & De Grauwe 2006, Peeters 2007 en Pansters (ed.) 2009 en 2014. De film van Gröning is destijds uitgebracht op dvd, met in de extra’s een interessant gesprek over de film met kardinaal Poupard. Over de kartuizer orde van binnenuit zie de bijdragen van Hubertus Maria Blüm O. Cart. aan Zadnikar (ed.) 1983 (Blüm 1983a en 1983b), en Paroles de Chartreux, themanummer van La vie spirituelle 66 (1986), afl. 671. Over het Generaal Kapittel van de kartuizers en zijn bronnen zie Le Blévec 2004; over de kartuizer annalist Le Couteulx zie Hogg 2004. De intense stilte in kartuizen maakt de orde zeker niet oncommunicatief: zo beheren de kartuizers een levendig twitteraccount, en de website carthusiana.org is voortreffelijk.
Woordspeling beata solitudo: Van Dijk 2015, 89 (onder stilzwijgende correctie van een zetfoutje.) Etymologie Zelem: de duiding salich heim staat niet vast; Gysseling 1960, 1100 legt verband met germ. sali (‘uit één ruimte bestaand huis’). Basisinformatie en authentieke stukken over de totstandkoming van de kartuis: Hendrickx 1984, Van der Eycken 2008, Goffin 1991, 108ev en de artikelenreeks in Eigen Schoon en De Brabander (Vrancken 1962 en volgende jaren) waaraan de vertaling van de stichtingsoorkonde is ontleend.
Laatste wens Maria van Loon: Raymaekers 1863. Lege omtrek: Scholtens 1924, 15; nieuwe gebouwen: Hendrickx 1984, 54ev; Zadnikar (ed.) 1983, 29ev; Sanders 1990, 38. Spatiamentum: Raymaekers 1863 en Vrancken 1966, 53. Zie voor een overzicht van de bezittingen Vrancken 1965, 299ev en Van der Eycken 2008, 21ev. Schenking Van Arendonk: Van de Wiel 1984, 384 en Goffin 1991, 121 en 124. Verdere bezittingen incl. watermolen: Vrancken 1965, 128ev en Van der Eycken 2008, 34; zie ook Sanders 1990, 109 n. 169 (verwijzend naar een onuitgegeven Leuvense licentiaatsverhandeling uit 1958) en de vele stukken betreffende het patrimonium(beheer) van Zelem in Van der Eycken 2008, 19ev.
Over de retraite-huisjes zie Smolders 1920 (met een analyse/parafrase van de akte van voorwaarden dd 7/9/1400); zie ook Van der Eycken 2008, 18. Over Reinier van Schoonvorst: Vrancken 1965, 57ev. Voor intredes: Sanders 1990, 136 en zie ook Scholtens 1924, 14, op grond van index. Het standaardwerk in dezen is De Grauwe & Timmermans 1999; deel I, 341-423 handelt over Zelem/Diest. Jan Floriszn. uit Haarlem: Sanders 1990, 68 n. 11. (Pikant detail in het licht van het vervolg is dat Van der Eycken 2008 p. 24 sub 15 een akte vermeldt waarin schepenen van Haarlem verklaren dat Claes Gherit en Jan Florus hun schulden hebben afbetaald. De akte dateert uit 1409 – had Zelem inmiddels rondom Jan van Brederode leergeld betaald?). Zie voor Jan van Montingies Vrancken 1965, 69ev en Gaens & De Grauwe 2006, 101. Herman Steenken: d’Ydewalle 1945, 78 en Jacobs 1927 [=‘Her Herman Stekin van Scutdorpe’, VMVA 1927, 51-72] alsmede Vrancken 1965, 60ev.
Over visitatie bij kartuizers zie Sanders 1990, 32even Pansters (ed.) 2009, 92ev. Voor de visitatie in Londen: St. John Hope 1925, 42ev; excerpt uit visitatierapport in handschrift Oxford, Bodleian Library, Ms. Rawlinson D 318 f. 104v-105 (ed. in Sargent & Hogg 1983, 114). Zie verder Thompson 1930, 178ev; Gribbin 1995, 44ev; Gillespie 1989, 169ev; Clark 2008, 10 en 16ev. Resten van de muur zijn opgegraven: Barber & Thomas 2002, 37. Sanders 1990, 144ev geeft veel meer over Hendrik van Coesveld; het artikel dat Scholtens 1924 p. 16 n. 2 aankondigt over Everhard van Heusden lijkt nooit te zijn verschenen.
Over middeleeuwse conversen zie indringend Leclercq 1965; speciaal bij de Moderne Devoten Kohl 1980, 75ev en Toepfer 1983 (bij cisterciënzers). Conversen bij kartuizers zie Sanders 1990, 36 en Gaens & De Grauwe 2006, 55ev (uitvoerig vanuit hedendaags perspectief). Jan als een van twee of drie conversen in Zelem: Van der Eycken 2008 p. 17 sub IIIA vermeldt stukken uit 1403 en 1407 die spreken van ene Walter Nulaerts (eveneens vermogend) als convers te Zelem. Scholtens 1926, 123 noemt nog vier andere conversen uit 1410 en 1412. Geen koormonnik kunnen worden na deelname aan een oorlog gold als regel – tenzij uiteraard pauselijke dispensatie werd verkregen, hetgeen in Zelem nogal eens voorgekomen schijnt te zijn: Gaens 2007, 151 en zie ook verderop in dit hoofdstuk over Gozewijn Comhair.
Baarddracht rond 1400: Corson 1965, 104 en 135. Over visrechten van de kartuis Zelem zie Vrancken 1965, 140ev; over het eetregime Sanders1990, 39ev. De studie van Donnelly (1949) is niet in Nederlandse bibliotheken aanwezig; karakteristiek alhier is via Toepfer 1983, 59ev.
Walraven en Willem
Oorkonde 17/9/1401: NA, AGH, inv. 200, f.130. Zie voor de opgelegde bede aan Kennemerland Bos-Rops 1993, 43 (tabel 2). Verkoop van recht op paard- en wagendiensten: Van Mieris III, 751, Van Gent, 2001, 22 en Janse 2013, 143.
Arkelse oorlog: het navolgende berust op de zorgvuldige reconstructie door Waale 1990, 96ev. Oproep heervaart eind 1401: Prevenier & Smit 1987, dl. 1.2 nr. 632 (p. 384ev). Walraven met 50 gewapenden: zie de lijst, waarop ook Reinier Dever, bij Waale 1990, 243 en Van Gent 2001, 22.
Over gevangenschap en losgeld in de middeleeuwen zie Dunbabin 2002; voor Engeland Pugh 1968, m.n. 28-47, en voor Holland Janse 1993, 305ev. Over krijgsgevangenen en losgeld t.t.v. de Honderdjarige Oorlog handelt Ambühl 2013. Zie voor de slag bij Bouvines Duby 1973, 167ev. Losgeldtarieven tijdens Arkelse oorlog: Waale 1990, 198 n. 17.
Willem in de grafelijke raad / joncheere van Brederode: Van Riemsdijk 1908, 209; benoeming december 1404. (Op p. 717 identificeert Van Riemsdijk de jonker als ‘denkelijk Walraven, die 1415 heer van Brederode werd’, waarschijnlijk onkundig zijnde van Walravens gevangenschap in deze tijd.) Voorspraak voor Agnes Vissersdochter: Hoek 1990, 334.
Zie voor het huwelijk met Margriet van der Merwede en Stein Verhoog 1997, 305ev; Jan van Leiden (p. 640 van de druk uit 1738, p. 638 bij Verhoog) plaatst het huwelijk overigens (verkeerdelijk) na 1427 – geneerde hij zich voor de jeugd van Willems bruid? Geslacht Merwede-Stein: Janse 2001, 207ev, 235, Lenselink 1972 en Beelaerts van Blokland e.a. 1915, 260ev. Overigens had heer Jan van Brederode in 1401 een geschil gehad met Daniël van der Merwede over tienden van Maaslandersluis: Lenselink 1972, 16 en NA, AGH, inv. 200, f. 120v-121r.
Gevangenschap Walraven en schuldbekentenis Walraven aan Willem van Oostervant: 15/11/1404: Van Mieris III, 794; zie ook Waale 1990, 115ev. Bemiddelingspoging Gelre: Nijhoff 1839, p. CIX.
Getuigenissen van verlofdagen uit gevangenschap voor Walraven om te collecteren voor zijn losgeld dateren reeds van oktober en december 1402: NA, AGH, inv. 201, f. 18 en 23v. Voor vergelijkbare feiten uit 1405 en 1406 zie Gelders Archief, HA 241 f.10 en f. 11. Zie over verkoop van ’t Oge NA, AGH, inv. 1022 (de zwaar beschimmelde oorkonde), Schoorl 1979, 37ev en 164 nr. 26 (oorkonde alleen in afschrift bekend); zie ook Verhoog 1997, 374. ’t Oge nooit schuldenvrij: Van Gent 2001, 22 en 32 n. 22, verwijzend naar diverse stukken in NA, AGH en naar Schoorl 1979, 164 n. 26.
Oproep voor beleg Hagestein en Everstein dd 15/7/1405 en vervolg: Waale 1990, 114 en 185ev.
Onrust binnen de muren
Zie voor het gegeven 150 km per dag rond 1400: Circulation des nouvelles 1994, 14ev. Zie voor het bericht rond de ‘overplaatsing’ van Dirk Le Couteulx 1890, 363; de plaats werd aan het licht gebracht door Scholtens 1924, 17. Vertaling van de Latijnse tekst is gemaakt door Sierk IJsselstein Mulder. (Dezelfde bron laat overigens Dirk voorafgaand aan zijn intrede in Monnikhuizen eerst kanunnik worden te Diest (als wereldheer, en dus niet in de kartuis aldaar), maar dit lijkt te vreemd om waar te zijn.) Voor de tweede professie van Dirk en de instemming van het Generaal Kapittel Hogg 2012, 348, op basis van het authentieke stuk, ook geciteerd door Scholtens 1924, 17 n. 3.
Visitatie Londense kartuis: St. John Hope 1925 en de hierboven bij de eerste paragraaf genoemde literatuur. Lekenbroeders als reisbegeleiders: Toepfer 1983, 51. Gegevens die Jans meereizen naar Londen staven: voor venerabilem fratrem Johannem de Brederode etc. zie Le Couteulx 1890, 142; ook bij Scholtens 1924, 19 en Hogg 2012, 348. Frappant is daarnaast hoe Jan van Brederode in Des coninx summe (zie de volgende paragraaf) herhaaldelijk extra uitvaart tegen lollaards, de vooral in Engeland roemruchte kerkelijke dissidenten(zie voor concrete tekstplaatsen het extra dossier op deze site over de verhouding tussen CS en zijn Franse origineel). Een en ander vindt een parallel in de tijdens de visitatie kennelijk spelende fricties met deze ‘damnable sect’: zie St. John Hope 1925, 43, Clark 2008, 10 en Thompson 1930, 179. Het is verleidelijk hier een verband te veronderstellen tussen Jans gebetenheid en Londense ervaringen, al blijft zoiets natuurlijk rijkelijk speculatief.
Oorkonde 25/5/1406 (1405?): Van Mieris IV, 34, ontleend aan de in 1708 gedrukte uitgave van Engelse kanselarijrollen door Rymer, deel VIII, 441.Vermaning voorzichtiger te zijn bij opname novicen etc.: Hogg 2012, 348.
Des coninx summe
Zie voor Herman Steenken als auteur Jacobs 1927, Hendrickx 1984, 94 en 194ev, en Vrancken 1965, 60ev; voor Everard van Heusden Hendrickx 1984, 97ev en Vrancken 1965, 63ev; voor Hendrik van Coesveld Hendrickx 1984, 90ev en 170ev, en Vrancken 1965, 63. Voor diens epistel voor novicen zie Hendrickx 1984, 190ev. (Zoals alle werk van Van Coesveld is ook dit nog een onuitgegeven tekst, in het Middelnederlands o.a. bewaard in Leiden, UB, BPL 2383 f. 165-235; vgl. Lievens 1981, 205ev).
Ter inleiding op de uitgebreide literatuur over de boekcultuur bij de kartuizers kunnen dienen Van Dijk 2015, 96ev, Van Oostrom 2013, 210ev, Lorenz (ed.) 2002 en Gaens & De Grauwe 2006, 77ev; zie ook Vrancken 1965, 127ev. Studies over de boeken in Nieuwlicht en Herne zijn resp. Gumbert 1974(b) en Kwakkel 2002. Zie voor de bibliotheek van de kartuis Zelem de bijdrage van Deschamps in Hendrickx 1984, 73ev; over de verwoesting van kartuis en boekerij Vrancken 1967, 261, Hendrickx 1984, 48 en Hendrickx e.a. (ed.) 2012, 317 n. 111.
Handschrift Hadewijch voorhanden in Zelem: De Vreese 1962, 78. Zie over broeder Geraert Kwakkel 2002, 147ev, Hendrickx 1984, 73ev en Gaens & De Grauwe 2006, 100. Zie over het enig bewaarde boek Kwakkel 2002, 147ev, pleitend voor nadere studie van dit handschrift.
Citaat Jan van Leiden over Ave Maria van Jans hand: p. 636 in de druk uit 1738 (p. 636 bij Verhoog), alwaar ook het citaat dat Jan het Frans seer wel verstont). Naspeuringen naar mogelijke anonieme tekst(fragmenten) van Jans Ave Maria in de bewaarde Middelnederlandse Mariapoëzie leverden vooralsnog geen gegadigden op. Zie ook Gordijn 1966. Zie voor Mariadevotie bij de kartuizers Zadnikar (ed.) 1983, 25ev en Gribbin 1995, 27ev. Mariabeeldje in cel: Hendrickx 1984, 35 en 45, Gaens & De Grauwe 2006, 33. Zie voor de woorden van Hugo van Avallon Vauchez 1993, 173. Frans als voertaal: Chaplais 1971, 27-28.
Zie voor de Franstalige Somme le roi Langlois 1928, 123ev, Leurquin 2004 en de inleiding van Brayer & Leurquin-Labie (ed.) 2008; over de Italiaanse vertaling Moleta 1986, voor de Engelse Nelson Francis 1942 en Carruthers 1990. Editie Somme le roi: Brayer & Leurquin-Labie (ed.) 2008.
De editie van de Middelnederlandse vertaling (Tinbergen 1907, met uitvoerige inleiding) is als pdf eenvoudig te downloaden en vervolgens te doorzoeken via de Digitale Bibliotheek voor de Nederlandse letteren: http://www.dbnl.org/tekst/con001coni01_01/. Alle hierna gebruikte citaten kunnen op deze manier worden getraceerd; bij grotere citaten (in vertaling) zal in het navolgende steeds een paginanummer worden opgegeven.
Heer J(oh)an van IJsselstein: hier ontbreekt een mogelijke hoeksteen; zijn connectie met Des coninx summe blijft voorlopig schimmig. IJsselstein deelde met de Brederodes vijandschappen en deelname aan de Friese oorlog; zie Verhoog 1997, 362ev en Janse 1993, 287ev en 400. Maar er waren ook conflicten tussen de families: Glaudemans 2004, 344. Gerard van IJsselstein was in de periode 1408-1416 pastoor te Haarlem (Muller 1918, 24/1826). De Jan van IJsselstein waar het in dit geval om gaat, is voor het eerst nader geportretteerd door Van der Vlist 2008, maar lijnen naar Jan van Brederode en diens boek ontbreken vooralsnog.
Zie voor het exemplaar van Somme le roi in Nieuwlicht Gumbert 1974(b), 125ev. Zie voor volkstalige boeken voor lekenbroeders in kartuizen Gillespie 1989, 167 en Kwakkel 2002. Over de schenking van een Somme le roi door Machteld van Nes en daarbij gestipuleerd ‘huisarrest’: Gumbert 1974(a), 167ev.
Een gedetailleerd verslag van de regel-op-regel vergelijking Somme–Summe is te raadplegen op de website www.nobelstreven.nl onder de rubriek Extra’s. Waardering Axters: Axters 1956 (deel III), 224ev (en recenter Pleij 2007, 180.) Citaat Twisten of preciezer gezegd kibbelen: Tinbergen 1907, 307ev; vgl. Brayer & Leurquin-Labie 2008 (ed.), 167. Over ‘zonden van de tong’ in dit en groter verband handelt Veldhuizen 2013.
Bloemrijke straattaal: een paar grepen, uit het Leidse leven opgetekend: ‘die moet een sleuteltje in zijn rug’ (van een lijzig mens); ‘het is nog zwaarder als mijn geld’ (bij overhandiging van een doos met boeken); ‘hij ligt met een tuintje op zijn buik’ (gezegd van een geliquideerde crimineel); ‘goed gereedschap hangt onder een afdakje’ (gezegd van een man met een buikje); ‘wij gaan dit jaar naar Balkonië’ (thuisblijven in de zomervakantie). Heel veel spreekwoorden berusten op zulke beeldende volkswijsheden, bijv. ‘in je laatste hemd zitten geen zakken’. Vermoedelijk was ook al in de middeleeuwen een dergelijk proces gaande; denk aan een benaming als ‘zijn evenoude’ voor het mannelijk lid.
Uitdrukkingen uit het leven gegrepen/van Jans eigen vinding: hiermee wordt een tendens in Somme versterkt: Brayer 1958, 460ev. Nederlands van alledag t.o. geletterde teksten: het was hetzelfde argument dat pionier Ria Jansen-Sieben (mede) deed pleiten voor betere studie van de Middelnederlandse artesliteratuur. Citaat Na de metten…: Tinbergen 1907, 282; Want zij dreigen…: Tinbergen 1907, 270ev. Over de herberg als plek van geweld: Glaudemans 2004 , hoofdstuk 6.
Zie voor prior Hendrik van Coesveld Scholtens 1941-1945, 52ev en Vrancken 1965, 63, Hendrickx 1984, 90.Van De contemptu mundi is geen Middelnederlandse vertaling bekend. Citaten Daar is overvloed van alles… en Daar zou ons menige keizer… Tinbergen 1907, 324ev en 315ev.
Duivelsgeloof: Meyer 1999, Almond 2014 en 2016; zie ook Thomas 1991, 559ev, Delumeau 1978, 232ev, Dinzelbacher 1996, 81ev en Boureau 2006. Voor de anekdotes over de onbrandbare ketter in Utrecht en de stormvloed in Schiedam bij Willem Procurator zie Gumbert-Hepp (ed.) 2001, 272ev en 408ev. Voor de serieuze interesse van de Procurator in (zwarte) magie zie aldaar, 17ev.
Geloof aan de duivel sterker in late middeleeuwen: Delumeau 1978, 232ev en Dinzelbacher 1996, 95ev. Zondebesef en vergelding hierna: Breure 1981 en Rolfson 2010, 518 ev. Zie voor het tableau aan teksten over vagevuur, Visioen van Paulus, Apocalyps van Petrus etc. James (ed.) 1924 en Silverstein 1935, Jirouskova 2006, Dinzelbacher 1992 en Gardiner (ed.) 1989. In dit palet past ook de Visio Tnugdali, een tekst die eveneens bijzondere belangstelling van de kartuizers genoot: Palmer 1982 en Spilling 1975 p. 39 n. 106.
Nicodemusevangelie: Izydorczyk (ed.) 1997 en Van Oostrom 2006, 334ev; speciaal over de versie in het boek uit Zelem (handschrift uit Heverlee) handelen Jacobs 1926 en Deschamps 1983 (nr. 27). Dirc van Delft en Nicodemusevangelie: Daniëls (ed.) 1938, Somerstuc, kap. IX, 148ev.
Hedendaags duivelsgeloof: Meyer 1999. Helse demonen: Boureau 2006 en Bailey 2013; voor een extreem geval: Blumenfeld-Kosinski 2015, m.n. hoofdstuk IV-V. Occupatie van kartuizer orde met tovenarij: Bailey 2013, 71ev en Veenstra 1997. Zie voor Hendrik van Coesveld en zijn traktaat Bailey 2013, 156 ev, Weiler 1962, 97ev en 269ev; voor Dyonisius de Kartuizer Bailey 2013, 157ev. Kartuizer orde afkerig van magie: Mangei 2002 en Bracha 2002.
Farnsworth’s Classical English Metaphor: Farnsworth 2016. Het citaat over de hazen en de windhonden is te vinden bij Tinbergen 1907 vanaf p. 325.
‘De kap op den tuin’
Enige vermelding Gijsbrecht van Abcoude: Van Mieris IV, 41ev. Het is overigens opmerkelijk dat Gijsbrecht hier als eerste onder de getuigen wordt genoemd, terwijl zijn vader ontbreekt – was laatstgenoemde op 26 december 1406 al ernstig ziek? Over Willem van Abcoude, ‘edelman en weldoener’ zie Van der Eerden 1998, 11ev en De Weijert [2015], 318; zijn overlijden / vier kaarsen bij zijn graf: Van Hasselt 1886, 270ev. Over tricenarium zie De Weijert [2015], 85. Benoeming nieuwe voogden en benaming ‘kind van Putten’ in de bronnen: NA, AGH, inv. 204, f. 32v.
Doe wert Heer Johan…Duerstede: p. 636 in de druk uit 1738, bij Verhoog 1997 eveneens p. 636. Het gegeven keert overigens terug in de Parijse verklaring uit 1410, zie p. 216. Familieberaad is hoe dan ook aannemelijk. Geen grond in de middeleeuwse bronnen vindt zover ik zie de vermelding bij Verhoog 1997, 345 sub j-2 (onder verwijzingen naar Scholtens) dat na het overlijden van Willem van Abcoude schuldeisers Jan in Zelem zouden hebben lastig gevallen.
Dispensaties voor allerlei gevallen: over het beginsel zie het artikel ‘Dispens’ in de Theologische Realenzyklopädie (1982) IX, 10ev; een rijke verzameling dispensaties vindt men bij Stiegler 1901, m.n. 147ev. Zie ook D’Avray 2015, 218ev. Volgens Van Gent 2001, 23 was er ten tijde van het Schisma in ruil voor geld zowel in Rome als in Avignon ‘altijd wel iets te krijgen’. Voor teksten rondom het Schisma (inclusief literaire) zie Blumenfeld-Kosinski 2006. Tegengestelde obediënties binnen de kloostermuren: Gaens & De Grauwe 2006, 16ev, Bligny 2012 en Hogg 2014, 44ev. Zie voor het schisma binnen de kartuis Herne Van Oostrom 2013, 224ev.
Berisping Berend Pruys in 1408: Burman 1758, I, 85ev noot. Zie voor het gezantschap van Dirc Potter naar Rome Corbellini 2000; voor de deelnemerslijst bij het concilie van Pisa zie Graziano di Santa Teresa 1965, 393 sub 45 aldaar de vermelding van oratores ducis Holandie. Zie voor de revocacie en inhibicie en het stuk dat in Siena bezegeld werd Van Gent 2001, n. 27, op basis van NA, AGH, inv. 204, f. 26v.
Citaat Scholtens ‘de kap op den tuin’: Scholtens 1924, 21; het gezegde werd gebezigd voor monniken die hun pij op de omheining van het klooster hingen en vertrokken, zie Stoett 1923-1925, nr. 1078. Zie voor Gozewijn Comhaer Scholtens 1926, Vrancken 1965, 70ev en 1966, 58ev en Gaens 2007, 148ev. Voor mogelijk gerezen problemen rond Everhard van Heusden zie de opmerking van de visitatoren anno 1406 bij Hogg, 2012, 348. Jan en Gozewijn wapenbroeders bij Coevorden: Gaens 2007, 151 en n. 67; Scholtens 1926, 121 ev n. 2. Kartuizerorde trots op minimum aan uitval, gestaafd door moderne statistieken: D’Avray 2010, 123ev en Logan 1996, 215ev.
Hoofdstuk IV – De affaire
Gaasbeek, Brederode en Hulthem
Bisschop leenheer van Abcoude-Duurstede: zie het hernieuwde bisschoppelijke Landrecht dd 14 juni 1406 waarin o.a. Willam Here van Abcoude ende van Duersteden als leenman figureert. Belening aan Jacob van Gaasbeek per oorkonde dd. 29/7/1407 en voogdij van Abcoude over Jacob: zie afschrift in HUA, BA (218-1), inv. 271, f. 47v (ook in Muller1918, Regesten II, nr. 1793). Het geboortejaar van Jacob van Gaasbeek is niet evident; de meeste secundaire bronnen spreken van ca. 1390 of zelfs 1385, maar ca. 1395 is waarschijnlijker. Immers: de voogdijakte dd. 2 juni 1407 (NA, AGH 204, f. 32v) vermeldt een vierjarige termijn, waarmee meerderjarigheid (=16) van Jacob in 1411 gegeven lijkt. (Implicatie is dat Jacob als achtjarige mee ging met Albrecht van Beieren op veldtocht, en al rond zijn zestiende vader werd.)
Over het geslacht Abcoude-Gaasbeek handelt De Groot 1959; zie ook Nationaal biografisch woordenboek België dl. 9, 1ev. Jan van Heelu over Gaasbeek: Willems (ed.) 1836, vers 8089-8090. Zie over het geslacht ook Brinkman 2000, 34ev. Spanningen in 1388: De Groot 1959, 58ev en Timmermans 2011, 529ev. Heraut, pipers en spreker van Zweder van Gaasbeek: Janse 2001, 99ev. Gaasbeek voorman der Kabeljauwen: De Groot 1959, Janse 2001, 411 en Van Foreest 1965, 137 n. 4.
Nieuwlicht gesticht door Zweder: Timmermans 2011, 534. Vgl. voor bezit Abcoude-Wijk dat naar Brederode zou gaan Gaasbeek 2000, 249. Kind van Putten: Van Mieris IV, 21 en Van der Gouw 1980, 451. Brederode afwezig bij heervaarten tegen Hagestein en Everstein: Waale 1990, 244ev. (Verhoog1997, 308 vermeldt dat Willem in 1407 door graaf Willem VI zou zijn opgeroepen tot heervaart om de hertog van Brabant te steunen in zijn oorlog tegen Aken. Verhoog verwijst daarbij naar Van Gulick 1960 en Witkamp 1873-1880; aldaar echter geen vermelding van Brederode.)
Voor gevangenschap Walraven sinds 1402: NA, AGH, inv. 201, f. 21v. Willem verpandt kasteel Stein 1408: NA, Nassause Domeinraad tot 1580, inv. 901, 1.08.01.
Zie over het genre Manboek Kort 2001, 15ev. Elke nieuw aantredende heer legde een Manboek aan; er zijn echter maar weinig manboeken bewaard, doch juist uit de hoek Abcoude/Gaasbeek wel. Uitleg over dit manboek: Muller 1906, 15, nr. 110.
Zie ter inleiding over het handschrift-Van Hulthem Van Oostrom 2013, 10ev. Situering Molenbeek: Brinkman 2000, uitgebouwd door Kestemont 2010. De hypothese dat Gaasbeek minstens zozeer als Heetvelde in aanmerking komt als opdrachtgever voor Hulthem werd ook geopperd door Bouwmeester 2016, 152ev. Zie voor de spreker van Gaasbeek, meester Jan des heren zangher van Apcoude en meester Jan de dichter die biden here van Apcoude plach te wesen Janse 2001, 99-100 en n. 140. Zie voor de hypothese van Hulthem als tekstueel stalenboek in een scriptorium Van Anrooij & Van Buuren 1991.
Brieven en de bisschop
De karakteristiek van Utrecht omstreeks 1400 is gebaseerd op Van Den Hoven van Genderen 1987, De Bruin e.a. 1999 en 2000, en Renes 2005. Zie voor Frederik van Blankenheim Schmedding 1899, voor de kartuis Nieuwlicht Scholtens 1952 en 1953. Het citaat ‘het woelzieke Utrechtsche volk’ komt uit Muller 1893, 229.
Voor een In memoriam van Peter Gumbert († 2016) door Jos Biemans zie http://www.neerlandistiek.nl/2016/09/in-memoriam-peter-gumbert-1936-2016/ Zie voor basisinformatie over de kartuis Nieuwlicht, naast bovengenoemde publicaties van Scholtens, nog Gaens & De Grauwe 2006, 120ev en De Weijert 2011; over de priors Scholtens 1929. Voor de boekcultuur in deze kartuis is Gumbert 1974 het standaardwerk. Over de brieven uit Nieuwlicht in het boek in Bazel handelt Gumbert 1985. Zie voor de schenking van Jacob van Gaasbeek uit 1408 Hoek 1962-1963, 474; voor latere schenkingen zie Kort 1990, 217ev. De gegevens over de schenkingen door Herbert van Donck en Hugo Uustinc zijn ontleend aan De Weijert 2011, 159.
De vertalingen van de Latijnse brieven zijn van de hand van Sierk IJsselstein Mulder. Het wekt overigens bevreemding dat Jan in zijn dispuut met de kartuizers, als we de prior mogen geloven, geen autorisatie zou hebben getoond op grond waarvan hij zijn klooster had verlaten – waarom zou hij niet zijn pauselijke dispensatie tevoorschijn hebben gehaald? Gumbert 1985, 167 vermoedt dat Nieuwlicht zich hier quasi van de domme houdt.
Citaat Beka: Bruch (ed.) 1982, 293. Verwijzing Generaal Kapittel naar brieven van de bisschop: Scholtens 1924, 20. Zie voor de marginale notitie contra Jan in het Nieuwlicht-handschrift met teksten van Petrus Damianus Gumbert 1974, 118ev.
Vonnis en nasleep
Concilie van Pisa en Hollandse waarnemers aldaar: Graziano di Santa Teresa 1965, 393 sub 45. Stand Arkelse oorlog en banden met bisschop aangehaald door Willem VI: Waale 1990, 113ev. Voor besprekingen Holland-Utrecht Waale 1990, 128ev en NA, AGH, inv. 1262, f. 146. Blinde verhalenverteller april 1409: De Bruin e.a. 2000, 158. Stuk met vonnis 14/4/1409: HUA, BA, inv. 190. Zie voor de juridische expertise van Frederik van Blankenheim (‘door tijdgenooten geroemd’) Nieuw Nederlandsch Biografisch Woordenboek deel 1, 367.
Broeiende onrust: bevel Willem VI 27/7/1409: NA, AGH, inv. 1262, f. 118v en 121; dienstorder bisschop: Muller 1918, nr. 1834 (dd 10/5/1409) en Muller 1906, nr. 109. Veelzeggend is ook de vermelding in NA, AGH, inv. 1262, f. 146 waarin bode Clais Tromp vanuit ’s-Gravenhage wordt uitgezonden naar de bisschop van Utrecht mit brieven over de twist tussen de jonker van Gaasbeek en heer Jan van Brederode. Tromp moest wachten op het antwoord, en was daardoor 5 dagen lang uut.
Oorkonde verkoop door Margriet dd 14/9/1409: Van Mieris IV, 129. Oordeel Parijse doctores: Scholtens 1924, 20ev, onder verwijzing naar Le Couteulx (VII), 214; de omschrijving ‘de door Brederode in 1403 gedane … ook voor zijn vrouw’ is ontleend aan Scholtens 1947, 76ev. Het antwoord van het Generaal Kapittel staat geparafraseerd bij Scholtens 1924, 15.
Oordeel in Parijs
Ter introductie van Jean Gerson is McGuire (ed.) 2006 geschikt. Interessante recente studies zijn McGuire 2005 en Hobbins 2009. (Gelezen van Zweden tot Bohemen, bleef Gerson opmerkelijk genoeg tamelijk buiten beeld in Italië, waar hij het meest bekend werd om een werk dat hij niet schreef: de Navolging van Christus: zie Hobbins 2009, 213ev.) Voor Gerson als tweetalig auteur zie Ouy 1998. Gerson en Concilie van Konstanz: McGuire 2005, 245. Over de (tekst)cultuur van dit concilie zie het slothoofdstuk van Wallace (ed.) 2016 II, 654ev; Morrall 1960 handelt over Gerson in relatie tot het Schisma.
Over Gerson en de kartuizers zie Glorieux 1961 en McGuire 1993. Kartuizers verbreidden zijn werk: Hobbins 2009, 197ev en diens Appendix op 221ev. Zie voor De non esu carnium gekopieerd in Nieuwlicht Gumbert 1974, 120ev en zie ook Hobbins 2009, 221 en 224. (Het betreffende handschrift is thans Utrecht, UB, 340.) Wel signaleert Gumbert 1974, 301 dat er eigenlijk opvallend weinig werk van Gerson uit Nieuwlicht is geattesteerd; dit traktaatje is zijn enige geschrift uit deze bibliotheek. Overigens bevat ook het hierboven besproken handschrift uit de kartuis Bazel werk van Gerson: zie Gumbert 1985, 162.
Zie voor het afschrift van een van Gersons brieven Hobbins 2009, 285 n. 107 en Schepers (ed.) 2005, 105ev; het handschrift is Brussel, KB, 4935-43. Nader over Gerson, kartuizers en Ruusbroec bij Glorieux 1961, 121ev; overigens blijkt daar dat ook de Brusselse familie Thonijs hierbij betrokken was, die eerder de bijbelvertaler van Herne had geprotegeerd (vgl. Van Oostrom 2013, 213ev). Dit netwerk verdient nader onderzoek. Genoemd handschrift bevat verder een Latijnse notitie bij Ruusbroecs op verzoek van Herne geschreven Boecksken der Verclaringhe, volgens Schepers (ed.) 2004, 106 ‘indicative of the continued concern in Herne about the wording of some passages in Ruusbroec’s works’; zie ook nog Faesen 2014. Enig bewaarde boek uit Gersons primaire lezerskring: Hobbins 2009, 197 en n. 107.
‘Grand bruit’: Glorieux 1961, 125ev. De zaak heeft Jan van Brederode ook een plaats bezorgd in de internationale mediëvistiek: zie bijv. Glorieux (ed.) 1962, Burger 1986, 173ev, Hobbins 2009, 197 en McGuire 2005, 214ev.
Over Gerson als universitair magister zie Glorieux 1956; aldaar op p. 95 en 102 over diens college over Jan van Brederode. Zijn collegeserie op het evangelie van Marcus: McGuire 2005, 130ev. Over de abdij van Saint-Victor zie Longère (ed.) 1991. De gravato debitis: wederom komt H.J.J. Scholtens de eer toe als eerste te hebben gezien dat deze Parijse verhandeling van Gerson handelde over de Hollander Jan van Brederode: Scholtens 1924 en 1928. Scholtens moest nog werken met de oude editie van Gersons verzameld werk; inmiddels zijn er de Opera omnia van Gerson in de editie Glorieux 1962, dl. III, tekst 103, 313ev. Voor de vertaling van (en gesprek over) deze tekst ben ik veel dank verschuldigd aan Sierk IJsselstein Mulder. ‘Un exposé très nuancé: Glorieux 1961, 127.
Additiones super casum: in de oude editie van Gersons Opera omnia (Du Pin II, 730ev) werden het oorspronkelijke college en de Additiones als één tekst gepresenteerd, hetgeen leidde tot misvattingen bij Scholtens. (Niettemin komt Scholtens 1928, 79 de verdienste toe het handschrift in Trier (SB 648/1573) naar voren te hebben gehaald.) De moderne editie van Glorieux brengt de teksten als een tweeluik: dl. III, 313ev. De vertaling dank ik wederom aan Sierk IJsselstein Mulder. Verklaring rector Jean de Beaumont: ed. Glorieux 1962 (vol. III), 322ev, nr. 103b; vertaling gemaakt door Sierk IJsselstein Mulder. Over de opmerkelijk goed geïnformeerde magister Pierre d’Areth is helaas weinig naders bekend. Was hij een van de Parijse doctores die door Jan in eerdere fase waren geconsulteerd? Uit dezelfde tijd is een Pierre d’Arreth bekend als medicus: Collas 1911, 241.
Hernieuwde actie van Jan: Glorieux 1961, 128 spreekt van ‘een spectaculaire wending’(rebondissements spectaculaires).
Schandaal in Wijk bij Duurstede
Zie voor Arkel en strijd met Gelre Waale 1990, 131ev. Spade in de dijk bij Giessenburch: Van Mieris IV, 138; voor de achtergronden zie Spierings 1998, 45ev, sprekend van ‘een wezenlijk en berucht onderdeel van het toenmalige [d.w.z. omstreeks 1400 geldende] dijkrecht’. Meer over spadestekingen in de Alblasserwaard bij Teixeira de Mattos IV 1933, 173ev.
Betalingen voor het losgeld van Walraven 13/12/1409: zie Waale 1990, 265 n. 95 op grond van NA, AGH, inv. 1263, f. 39r en Waale 1990, 266 n. 105 o.g.v. NA, AGH, inv. 1264, f. 38r. Voor de lening uit Middelburg: Kesteloo 1881, 295; voor de bijdragen van alle steden: Bos-Rops 1993, 132 en 287 n. 219, en Waale 1990, 135; voor relevante archivalia zie ook NA, AGH, inv. 1263, f. 39, 58v. Verkoop 4/7/1409 Brederodebezit tussen Maas en Lek: Van Mieris IV, 123.
Snelle verspreiding van de preek van Gerson: Hobbins 2009, 221; McGuire 2005, 214ev en zie speciaal Calvot & Ouy 1990. Het handschrift met excerpten wordt vermeld bij Glorieux 1956, 95; zie ook Calvot & Ouy 1990, 121.
Zie voor Koenraad van Pruisen van Teutonia naar Saxonia Winnlen 1993, 34ev en 60ev. Over zijn rol in de dominicaner observantie zie Barthelmé 1930, 37ev; in het bisdom Utrecht zie Wolfs 1973, 51ev en Wolfs 1985, 89. Nieuwe stichtingen van dominicaner kloosters: Wolfs 1973, 47ev. Voor de bemoeienissen van Schenck en Koenraad van Pruisen met klooster Wijk bij Duurstede zie Winnlen 1993, 62. Niet meer dan vijftig nonnen: zie Bogaerts 1979, 19.
Kroniek van klooster Schönensteinbach: de episode wordt compleet geciteerd in Meijer 1913, 392ev. Over deze bron en aanverwante teksten zie Winnlen 1993, 8. Op basis van deze kroniek maakte Scholtens 1928, 79ev als eerste werk van de episode in Wijk bij Duurstede; overigens besteden ook het Nederlandse Beke-vervolg en de kroniek van Willem Heda er aandacht aan, beide anti-Jan: zie resp. Bruch (ed.) 1982, 332ev en De episcopis Ultraiectinis 1643, 268. Hem positiever gezind is de kroniek van Kattendijke: Janse & Biesheuvel (ed.) 2005, 482. Sommige bronnen stellen het voor alsof Jan van Brederode bij zijn actie de stad Wijk zou hebben ingenomen. Zoiets was evenwel fysiek onmogelijk in één dag, en ook nergens voor nodig: Johanna in het klooster was immers zijn doel.
Zie voor de ligging van het Magdalenaklooster Top 2000, 138 (situatie eind 13e eeuw) en over de huidige plaats 247. Haastige komst Frederik van Blankenheim: hier geeft Scholtens 1928, 80 in zijn parafrase inkijk in zijn sympathieën: ‘Gelukkig kwam de Bisschop ijlings tusschenbeide’. Zie over het kasteel Wijk bij Duurstede Top 2000 en Hermans 2013, 67ev (o.a. over ruimte als gevangenis). Over gevangenschap in de middeleeuwen: Pugh 1968 en Geltner 2008; Dunbabin 2002, 98ev handelt specifiek over ‘custodial and punitive captivity’.
Arkelse oorlog sleept zich voort: Waale 1990, 134v. Opnieuw straf voor Berend Pruys (12/8/1410): Burman I (1750), 86ev op basis van het Utrechtse Buurspraakboek. Over de moord op Berend Pruys zie Bruch (ed.) 1982, 377.
De situatie op Santpoort
Dood van Johanna: Bogaerts 1979, 20 en Hoogland 1886, 14 op basis van Jan van Leiden. Zie voor het tricenarium etc. Le Couteulx VII, 216; Glorieux 1961, 128 spreekt van een ‘privilège’. Johanna jong gestorven: voor zover bekend, werden de zusters in het Magdalenaklooster gemeenlijk nogal oud: zie Wolfs 1988, 94ev. De kronieken van Jan van Leiden, Beke en Heda vermelden dat zij stierf van verdriet; Timmermans 2011, 537 stelt ‘waarschijnlijk waren de emoties haar te groot geweest’.
Oorkonde 18/6/1410 betreffende belening Gaasbeek met’t Goy: NA, Heeren van Putten en Strijen (nummer toegang 3.19.43), inv. 1, f. 24v; vgl. De Groot 1959, 65 en Van Mieris IV, 147. Gaasbeek in 1403: De Groot 1959, 64; tijdelijke excommunicatie: Muller 1917, nr. 1389 op basis van HUA, BA (218-1) inv. 9, f. 61r. Jacob van Gaasbeek slaat zijn zoon Anton dood: De Groot 1959, 61ev, met verwijzing naar oudere bronnen. Vanwege deze wandaad zou Jacob van Gaasbeek nimmer de ridderslag ontvangen: misschien was hij mede daarom extra tuk op zijn fiere wapen? (Vgl. Janse 2001, 253.) Compensatie was stellig ook in het spel bij Jacobs fanatisme voor het Utrechtse ridderfestival in 1443: zie De Groot 1959, 88ev en Janse 2001, 342. Vergelijkbaar lijkt het grote bedrag dat Gaasbeek overhad voor het kapiteinschap van Gorinchem: Janse 2001, 393. Van sijne sinnen verruckt etc.: De Groot 1959, 64, onder verwijzing naar oudere bronnen.
Gaasbeek begunstiger van Magdalenaklooster: Wolfs 1988, 99. Schenkingen met Nieuwjaar: HUA, Kartuizerklooster Nieuwlicht bij Utrecht (nummer toegang 1006-3), inv. 3, nr. 324, wijzend op nauwe betrekkingen tussen Maria Magdalena en de kartuis Nieuwlicht; overigens is de Middelnederlandse betekenis van juwelen ruimer: ‘kostbaarheden’. Goede vrienden met Frederik van Blankenheim: De Groot 1959, 67ev. Oorkonde van aanhankelijkheid 12/5/1412: Van Mieris IV, 200ev. Gaasbeek mag met Jan synnen eygenen wille doen: Van Mieris IV, 203ev en HUA, BA, inv. 2, f. 99, exact gedateerd op donderdag 3 juni 1412 door Van Gent 2001, 24 en n. 32.
Hoofdstuk V Het einde
De staat van de familie
Oorkonde april 1412 (Alblasserwaard): Van Mieris IV, 199; 4 december 1412 (Ottoland): Van Mieris IV, 222. Kwijtschelding schuld aan Middelburg (12 juli 1413): Van Mieris IV, 240 en Bos-Rops 1993, 286ev.
Over de heerlijkheid Gennep (en het overlijden van de graaf ten gevolge van een apenbeet) handelt Creemers 1895. Zie voor samenspraak met Willem I van Gelre na overlijden Jolanda van Gennep Verhoog 1997, 287; op p. 358 sub d geeft Verhoog een iets andere voorstelling van zaken, die echter minder juist is. Driessen & Van den Brand 1977, 55 verwijst naar Regest 1002.
Over de gift wijn aan klooster Zelem: Verhoog 299 o.g.v. Driessen & Van den Brand 1974, 56. De oorkonde uit 1394 betreffende Dirk en Gennep bevindt zich nog in het familie-archief te Detmold: Detmold, LNW, L3, inv. 33. Oorkonde 2 oktober 1413: Van Mieris IV, 256. Oorkonde 28 september (avond van Sint Michiel) 1413: NA, Nassause Domeinraad tot 1580, inv. 911.
Jan van Leiden over Walraven ‘een dapper krijgsman…’: p. 637 in de druk uit 1738 (hy was seer vroem van leden, ende een cloeck oirlochs man), bij Verhoog 1997 p. 636. Vianen ‘een aantrekkelijk oord’: Janse 2001, 236. Verhoog 1997, 359ev en 375ev handelt uitvoerig over de heerlijkheid Vianen; zie ook Horden 1970. Vroege stadsplanologie: De Meyere 1993. Zie over kasteel Batestein De Meyere & Ruijter 1981 en Verhoog 1997, 376ev. Obreen 1926, kol. 360 spreekt van ‘een schitterend huwelijk, dat [Brederode] voorgoed [financieel] te paard hielp’. De huwelijkse voorwaarden werden bezegeld op 11 augustus 1414, getuige Van Schilfgaarde 1949, II, p. 155, nr. 586; het authentieke stuk is niet bewaard.
Walraven en familiewapen: Janse 2001, 262ev, Verhoog 1997, 381 sub j en 298ev; en zie ook hoofdstuk I hiervoor. Jaarrente: zie Verhoog 1997, 381 sub i.16; Jan van Leiden (p. 637 in de druk, bij Verhoog p. 636) formuleert het aldus: Dese Joncker Walraven Heer van Brederoeden was seer ryck, want hy hadden des jaers in sekere renten vier ende twintich dusent oude Vrancrycksche schilden. Dit bedrag zou neerkomen op ongeveer 14.000 nobel, en is vrij ongeloofwaardig. Zie voor terugkoop ’t Oge Schoorl 1979, 165ev. (Schenking door Walraven van tienden aan het Utrechtse kapittel van Sint Pieter: Van Mieris IV, 315). Walraven in grafelijke raad: Bos-Rops 1993, 314 vermeldt dat Walraven zes keer aanwezig was bij het afhoren van grafelijke rekeningen (en zijn jongste broer Willem 3 keer). Waarnemend landsbestuurder: Obreen 1926, 240 en Van Riemsdijk 1908, 216 en 233. Volgens Verhoog 1997, 366 op basis van Povel 1991, 75 mocht Walraven als enige van Jacoba een mantel dragen van zwart bont met grijs hermelijn; pogingen om dit gegeven te traceren in authentieke bronnen liepen evenwel dood.
Jan in juni 1412 vermeend in de oorlog tegen Arkel en Gelre: Verhoog 1997, 348 en Van der Aa 1852, 1229. De Historia et genealogia Brederodiorum van P.C. van Bockenberg (1587) zegt met zoveel woorden, aansluitend op Jans vrijlating na Johanna’s overlijden: ‘Sindsdien volgde hij de legerkampen van koningen en prinsen, totdat hij in 1415 op de feestdag van de heiligen Crispinus en Crispinianus ten onder ging […] bij Azincourt’. Over de oorlog zie Waale 1990, 140ev en Smit 1971, 115-128. Gaasbeek wel van de partij, blijkens oproepen tot heervaart: NA, AGH inv. 1266, f. 97r en 98v. Compromisbrieven/Zoen op 26/7/1412: Van Mieris IV, 206ev.
Zie voor Daniel van der Merwede Janse 2001, 322ev, Lenselink 1972, pp. 7-66, Van Anrooij 1990 (via register) en Van Oostrom 2013, 330ev.
Huurling
Zie over middeleeuwse huurlingen France (ed.) 2008 en het meer populaire boek van Monty Pythonmaker Terry Jones (1980). Voor een wat latere periode is waardevol Parrott 2012; voor context in Holland zie Janse 2001, 330ev. Meervoudige biografieën voor Guillaume le Maréchal: Duby 1984. Over huurlingen in Italië: zie in het bijzonder Mallett 1974. Over de markante figuur van John Hawkwood handelt Caferro 2006. Professionaliseringsproces: vgl. Scaglione 1991 en Girouard 1981; voor zeventiende-eeuws Holland zie Van Nierop 1990. Huurlingen in de Lage Landen: De Graaf 2004, 42ev; tijdens de Arkelse oorlogen Waale 1990, 165ev. Zie voor invasieleger 1396, verscheping Engels eskadron en prijsvechters in Henegouwen Janse 1993, resp. 263, 202 en 261ev; voor de ridder met de zilveren kin Janse 1993, 267.
Strijdrossen: Davis 1989, Hyland 1999 en Clark (ed.) 2004. Ridderlijke wapenrusting kort na 1400: Waale 1990, 150ev; Curry e.a. (ed.) 2015, 110ev en 138ev.
Azincourt
De literatuur over de Slag bij Azincourt is immens, vooral van Britse zijde. Het zesde eeuwfeest in 2015 gaf aanleiding tot uiterst waardevolle studies; de specialist-bij-uitstek is Anne Curry (University of Southampton): zie Curry e.a. (ed.) 2015 en Curry 2000, 2005 en 2015. Indrukwekkend is ook Sumption 2015. Het navolgende is gecompileerd op basis van deze recente literatuur. Toch blijven ook oudere studies onwaardeerlijke schatkamers, zoals verderop zal blijken.
Zie voor de (tirannen)moord op de hertog van Orléans Guenée 1992 en Leveleux-Teixeira 2010. Engelse vloot, deels ingehuurd: zie hierover specifiek Friel 2015. Over maarschalk Boucicaut zie Lalande 1988 en Housley 1996; over het Franse krijgsplan zie Curry e.a. (ed.) 2015, 101 en 160, met een mooie afbeelding op p. 163. Voor de wiskundige modellering van de slag zie Clements & Hughes 2004, voor het bodemkundig onderzoek Curry 2015, 195ev.
Engelse boogschutters: Strickland & Hardy 2005, Loades 2013, en Curry e.a. (ed.) 2015, 147. Speciaal over de gevechten in een stampvolle mêlee handelt Curry 2005, 209ev. Henry V handelde bij executie krijgsgevangenen mogelijk tegen beginsel van oorlogsrecht: Curry e.a. (ed.) 2015, 108ev, 154 en 206ev; Ambühl 2007. Intocht in Calais: Curry 2005, 238ev. Krijgsgevangenen afgeleverd bij de Tower: Sumption 2015, 465ev.
Gesneuveld
Over de zijde waar Jan sneuvelde, spreken de bronnen elkaar (en soms zichzelf) tegen. Jan sneuvelde aan Franse zijde bij o.a. Jan van Leiden (zowel diens Brederodekroniek als Chronicon); Nederlandstalig vervolg op de kroniek van Beka (ca. 1420-1432), ed. Bruch 301ev, alsmede latere kronieken die hierop berusten (Kattendijke, Voet, Bockenberg e.a.);Van der Aa (1852, deel 2-2, kol. 1229), Obreen (1926) en Tourneur (1929, 19). Daartegenover sneuvelt Jan aan Engelse zijde bij Meijer 1913, 394 (maar op p. 392 aan Franse!), Dek (1959, 113), Scholtens in Nieuw Nederlandsch Biografisch Woordenboek (1911-1937, deel 7, kol. 202), Schoorl 1979, 36 n. 29, Kartuizers en hun klooster 1985, 92, Verhoog 1997, 331 en Wikipedia (althans op 17/1/2017). Janse 2001, 331 en 442 benoemt als enige expliciet de tegenspraak en lijkt zelf te neigen tot de Franse kant. Specifieke dienst bij de Bourgondische troepen (zoals vermeld in de Nederlandstalige versie van de Brederodekroniek van Jan van Leiden) acht Janse onwaarschijnlijk.
Zie voor deelname hertog Anton van Brabant aan Agincourt Boffa 1994 en Curry e.a. (ed.) 2015, 45, 161 en 168ev. Werkgelegenheid voor huurlingen tussen 1412 en 1415: Contamine 1972, 223; over Jacques van Lalaing zie De Vries 2008, 54. Het verhaal dat Jan vergeefs zijn diensten zou hebben aangeboden aan de Franse koning staat in de kroniek van Schönensteinbach: Reichert (ed.) 1908, p. 23.
Engelse dodenlijsten: Curry e.a. (ed.) 2015, 178ev en ook de beschouwing in Curry 2009, 426ev; slachtoffers aan Franse zijde: Curry e.a. (ed.) 2015, 165, en Bouzy 2012, met speciale aandacht voor Bourgondische slachtoffers. Over de vergelijkende bronnensituatie zie ook Curry e.a. (ed.) 2015, xv.
De voetnoot betreffende Jan van Brederode als Franse huurling in Rouen staat in Paravicini 1980, 304 n. 35; zie ook Parijs, BN, Pièces originales du Cabinet des titres, provenant des anciennes archives de la Chambre des Comptes (Cote: Français 26981), inv. 497, no. 11224/2. Mobilisatie rond Rouen/hulp aan Harfleur: Curry 2005, 96ev en Curry e.a. (ed.) 2015, 158ev, alwaar ook over steeds meer verzamelde mankracht. Rekruteren door de Engelsen: Curry e.a. (ed.) 2015, 179 en Curry 2005, 114ev.
Negentiende-eeuwse literatuur over Azincourt waarin de anekdote over het voorval in Southampton: De Belleval 1865, 27ev; over Belleval zie Curry 2015, 187ev. Vie des grands capitaines: Mazas 1828 (deel V, 567ev); over Mazas zie Curry 2015, 187ev. Harris Nicolas’ History of the Battle of Agincourt: Nicolas 1827; over Nicolas zie Curry 2015, 181ev en vooral Curry 2000, 386ev. Nicolas 1827 verwijst op p. lxix naar handschrift Londen BL, Harvey 35; zie over deze tekst Curry 2000, 53ev, over de beide Engelse vertalingen p. 63 aldaar. Zie voor ‘a fascinating passage’ Cooper 2014, 44.
‘Een zekere edelman uit Holland’: op dezelfde wijze wordt Olandinus geïnterpreteerd in het (door de editeur gemaakte) register van de volgzame vertaling uit 1513: ‘Olandyne, a lord of Holland, his services rejected by Henry V’. Le Couteulx over Dirk van Brederode (en Jan, ‘de koppige ongelukkige’): Le Couteulx VII, 363. Voor de vertaling dank ik Sierk IJsselstein Mulder.
Een speciale kwestie is nog dat Mazas 1828, 605ev in zijn bespreking van de slagorde van het Franse leger Olandyne [=Brederode] specifiek indeelt in de gelederen van de hertog van Alençon, een van de Franse aanvoerders. (Gegeven ook opgepikt door historisch romancier Pierre Naudin; zie hoofdstuk VI). Mazas geeft hierbij geen referentie; deze zal vermoedelijk schuil gaan in het omvangrijke fonds Clairambault in de Parijse Bibliothèque Nationale, dat hoofdbron is geweest voor Mazas’ biografie. Bij onderzoek ter plaatse heeft historicus Mathijs Timmermans deze speld in de hooiberg evenwel niet kunnen traceren.
Zie voor Henry V en diens nauwe banden met de kartuizers Gribbin 1995, 42ev en 46, en Thompson 1930, 214, 232ev, 238ev, 245 en 331; zie ook Vale 2016, 141ev, Beckett 1990 en Catto 1985, 110ev. Voor het eveneens roerige leven van Floris van Alkemade (die in 1400 een strafbedevaart kreeg opgelegd naar Compostella) zie Janse 1993, 188ev, 341ev en 404ev, Janse 2001, 441 en vooral Van der Vlist 2008, 25ev. Dat de Hollandse edelman Floris van Alkemade als huurling (vermeld in Engelse monsterlijst: zie De Belleval 1865, 362) mee streed aan overwinnaarszijde bij Azincourt werd bij mijn weten nog niet eerder gesignaleerd.
Zie voor het begraven van gevallenen Curry 2005, 226ev; zeer beeldend is Barker 2007, 329ev; zie ook Bouzy 2012 en Paladilhe 2002, 135ev. Voor het archeologisch onderzoek door sir John Woodford zie Curry e.a. (ed.) 2015, 190ev en Curry 2015, 198ev. Massagraf met Christusbeeld: Curry 2000, 382ev en Curry 2015, 206ev. Over de hedendaagse archeologie bij Azincourt handelen Curry 2015, 203ev en Curry e.a. (ed.) 2015, 193ev en 282 n.2. Localisering slagveld met raadselen omgeven: Curry 2015, 196ev; over het museum(pje) zie Curry 2015, 208ev. Zie voor het comité van Kennemers https://www.s-h-a.nl/?p=1464; toezegging burgemeester: persoonlijke mededeling (februari 2017) van de heer Jean Roefstra, provinciaal archeoloog van Noord-Holland.
Hoofdstuk VI, Feit en fictie
NB. Vanwege het bijzondere karakter van dit hoofdstuk is hier soms gekozen voor een afwijkende, meer narratieve presentatie van verantwoording en verwijzingen.
Portret van Jan: Barnouw 1900, voor de citaten over Jan aldaar 54ev; zie over Barnouw de uitstekende biografische schets door A. Lammers in Biografisch Woordenboek 2 (1985) http://resources.huygens.knaw.nl/bwn1880-2000/lemmata/bwn2/barnouw. Zie over Scholtens het levensbericht door A. Gruijs in het Jaarboek van de Maatschappij der Nederlandse Letterkunde 1982 http://www.dbnl.org/tekst/_jaa003198201_01/_jaa003198201_01_0013.php en Gaens & De Grauwe 2006, 143.
Citaat Darnton: ‘One of the most…range of scanners’: The New York Review of Books, 24 november 2016, 74. Ambtelijke stukken als fundament voor reconstructies: dit geldt uiteraard zo lang het geen vervalsingen betreft, zoals men die in de Middeleeuwen regelmatig vervaardigde. (Zie voor een panorama de vier delen van Fälschungen im Mittelalter. Hannover, 1988.) Daarvan is echter binnen het areaal rond Jan van Brederode voor zover ik zie geen sprake. Wel werd een 19de-eeuwse plattegrond van kasteel Santpoort lang voor authentiek (uit 1499) versleten, ook al klonken er reeds tegenstemmen bij de trotse aankoop ervan door de KB; zie Den Hartog e.a. 2009, 183ev.
Jan van Leidens tekst gehuld in mantel van familieliefde: evengoed maakte hij feitelijke vergissingen, zoals wanneer hij Dirk van Brederode rechtstreeks laat intreden in Zelem/Diest (in plaats van eerst in Monnikhuizen/Arnhem) en zijn broer Jan in Nieuwlicht/Utrecht; of als hij het huwelijk van jongste broer Willem pas na 1427 laat plaatsvinden in plaats van reeds in 1403. (Of was hier opzet in het spel, en wilde hij verhullen dat Willems bruid nog maar zo jong geweest was?) Maar vooral kan de manier waarop hij zaken in de schaduw laat of zelfs compleet onuitgesproken, ons beeld vertekenen en bedrieglijk werken. Van Gent 1995 laat zien hoe manipulatief Jan van Leidens voorstelling van zaken is voor de iets latere Brederodes. Citaat ‘omdat sijn ghesellen…stonden’ en Jan verlaat Zelem op advies van derden: resp. p. 638 en p. 636 in de druk van 1738 (p. 637 en 636 bij Verhoog 1997). Nog bonter maakt het overigens de vrijwel gelijktijdige kroniek van Kattendijke (1491). Deze kroniek loopt over van sympathie voor het geslacht Brederode, maar heeft – ongetwijfeld om die reden – het zwarte schaap Jan compleet overgeslagen. Het handschrift springt op zijn pronkpagina meteen van vader Reinoud (de zesde heer van Brederode) naar diens zoon Walraven (de achtste heer), aldus Jan als zevende heer van Brederode negerend. Vgl. Tilmans 1994, 196 en de sindsdien verschenen ed. Janse-Biesheuvel e.a. 2005.
Verbanden leggen tussen literatuur en leven is tegelijk drijfveer en valkuil van menige schrijversbiografie. Zeer de moeite is in dit verband, ook vanwege de reflecties op meta-niveau, het werk van Richard Holmes; zie laatstelijk diens This long pursuit. Reflections of a romantic biographer (2017). Beslist te ver in deze schijnt te gaan een recente biografie van de Romeinse dichter Catullus – D. Dunn, Catullus’ bedspread. The life of Rome’s most erotic poet. New York, 2016 – althans te oordelen naar de recensie door classicus (en biograaf van Seneca) James Romm op https://newrepublic.com/article/134975/erotic-bard-ancient-rome. Als schoolvoorbeeld van evenwichtskunst is recentelijk alom bejubeld de biografie van Kafka door Reiner Stach (3 delen, 18 jaar werk, deels gefinancierd door online pokeren).
Het beeld van berg beklimmen met de blik op beide zijden is ontleend aan Robbert Dijkgraaf, The usefulness of useless knowledge (Princeton, 2017), 39ev die hiervoor zelf varieerde op een uitspraak van de (veldheer) hertog van Wellington.
Een extra aanwijzing dat Jan tijdens zijn Zelemse periode met zijn prior mee op reis ging naar de kartuis in Londen, valt te zien in het opvallende gegeven dat Des coninx summe bij herhaling extra uitvaart tegen lollaerden; controverses met lollards (o.a. sir John Oldcastle) speelden heftig in toenmalig Londen. Vgl. Catto 1985, 97ev, Waugh 1905 en Hornbeck 2010. Zie voor uitvallen tegen lollaards in Des coninx summe het vergelijkende dossier origineel-vertaling elders op deze site, en toevoegingen van Jan zoals in par. 33 (ketters die men veel onder lollaerden vint), 169 (ketteren ende onghelovighe menschen, diemen veel onder die lollaerden vonden hevet) en 236 (dese arme bedroghen lollaerden); zie ook de inleiding van Tinbergen, p. 193ev
Het beeld van het gobelin is een dankbare variatie op de slotzin van J.Ph. van Oostrom, ‘Hooft gaet een werk aen’ (1981). Bij de vereiste vakopleiding valt voor dit werk te denken aan: het lezen van oud schrift, begrijpen van de taal, duiden van heraldiek, determineren van watermerken, oog voor relatieve status van edelen aan de hand van hun volgorde als getuigen in oorkonden (zoals ooit paradefoto’s van het Kremlin het Westen over actuele hiërarchieën moesten informeren) en ettelijke dergelijke meer.
De citaten van Carlo Ginzburg komen uit diens Threads and traces. True false fictive (Berkeley etc. 2012) resp. p. 71 en 204; in het tweede citaat zijn de werkwoordstijden aangepast van verleden naar tegenwoordige tijd. Een klassieker van afgewogen historische waarheidsvinding blijft, in dezelfde wereld spelend als dit boek, R. Fruin, ‘De waarheid aangaande Allairt Beylinc’, oorspr. ed. 1869 en herdrukt in diens Verspreide geschriften VIII (’s-Gravenhage 1903), 202-237. Heel typerend voor de voorlopigheid van alle historische waarheid is overigens Fruins eigen naschrift uit 1890, p. 238ev.
Chrono-logisch: vgl. de karakteristiek van de grote historicus Thony Judt door diens weduwe Jennifer Homans: ‘Chronology was one of his greatest obsessions. He was, after all, a historian […] to tell a convincing and clearly written story from the available evidence […]. Chronology was not merely a professional or literary convention, it was a prerequisite’ (T. Judt, When the facts change. Essays 1995-2010. New York 2015, p. 4). De volgorde der dingen als grondvlak voor de duiding van gebeurtenissen, en de mediëvist als rechercheur: vgl. Ginzburg 1988. (De parallel tussen historicus en rechercheur komt mij treffender voor dan Ginzburgs latere tussen historicus en rechter: Ginzburg 1992). Toepasselijk is dat het Frans voor wetenschap en politiewerk nog steeds hetzelfde woord gebruikt: recherche(s). Voor een parallel ten top (en over de top) tussen mediëvistiek en recherchewerk zie Terry Jones e.a., Who murdered Chaucer? A medieval mystery. New York 2004. Chaucer lijkt als geen andere middeleeuwse schrijver de hedendaagse ‘creative imagination’ te prikkelen: zie bijv. Paul Strohm, The poet’s tale. Chaucer and the year that made the Canterbury Tales (London 2015) en de kritische recensie in The medieval review: https://scholarworks.iu.edu/journals/index.php/tmr/article/view/19848/25924. Een meesterlijke en wetenschappelijk geheel verantwoorde biografie blijft Derek Pearsall, The life of Geoffrey Chaucer. A critical biography (1992).
Welberaden ende voordacht bezegelen: zie bijvoorbeeld de oorkonde 14/4/1412 t.a.v. de Alblasserwaard: Van Mieris IV, 199. Zie voor de procedure bij de Grote Raad van Mechelen Van Gent 2001. Val Staveren op 3 augustus al bekend in Henegouwen: Janse 1993, 137. Bode heen en weer naar Amersfoort: Smit 1971, 116.
Nabokov, ‘On generalities’ (1926) verscheen voor het eerst in het Engels in Times literary supplement van 13 mei 2016, p. 17ev. Zie over Jan Crabbe Lucas 1945; over Gozewijn Comhaer (en IJsland) naast Scholtens 1926 en eerder genoemde literatuur Piebenga 1996.
Gegevens omtrent natuurgeweld en misoogsten: zie hiervoor het werk van de onvolprezen J. Buisman. Holland in winterslaap tot aanbreken Gouden Eeuw: het onderzoek van Bas van Bavel rekent hiermee af door te wijzen op de sociaaleconomische dynamiek van laatmiddeleeuws Holland: zie o.a. zijn oratie Markt, mensen, groei en duurzaam welzijn (2008) en Van Bavel 2016, hoofdstuk 4. Simplificeren van het verleden: een programmatische waarschuwing biedt D. Cannadine, The undivided past (New York, 2013).
Zie voor de sterfjaren van de Brederodes Dek 1959 en de uitgebreide stamboom op deze site (gebaseerd op Dek 1959). Zie voor de skeletten en relatieve ouderdom en lengte van de Hollandse graven en gravinnen Dijkstra 1991; voor het (controversiële) oordeel van G. Maat de berichtgeving in Zuidholland Post 10 april 1996 en Leiderdorps weekblad 11 april 1996. Zie ook nog over de omstreden identificatie van Floris V de Volkskrant van 13 november 2000, alwaar tevens de informatie dat DNA-onderzoek uitsluitsel zou kunnen bieden, maar fondsen daarvoor ontbreken.
Extremere agressie: De Graaf 2004; Hoekse en Kabeljauwse twisten minder gewelddadig maar meer politieke strijd om macht: Glaudemans 2004. ‘Het zwaard los in de schede’: Gerritsen 2001, 93. Yerseke 1379: Glaudemans 2004, 141ev. Overval in Wijk als impuls vatbaar voor twijfel: wederom een voorbeeld van hoe gedetailleerd inzicht in chronologie tot wezenlijk andere interpretaties kan leiden. Normaal gesproken zou de mediëvistiek geen enkel been zien in het strak aaneenrijgen van de uittreden (1408) – negatief vonnis (1409) – rel in Wijk (1410), met als implicatie Jan als heethoofd (vgl. De Groot 1959, 66). Voor Engelse toestanden zie J. Sharpe, A fiery and furious people. A history of violence in England. London 2016.
Zie voor Engelbrecht van Nassau Jansen 1979. Dirk versmade die werelt met al haer weelde: p. 632 in de druk uit 1734, Verhoog 1997, p. 634. Duivelsgeloof Meyer 1999 en Almond 2016.
Jan als telg van een geslacht: over familiegeschiedenis als mediëvistische discipline zie Aurell (ed.) 2004. Over familiebelang en ridderschap in Holland Janse 2001, m.n. hoofdstuk 5 en 6. De oorkonde met huwelijkse voorwaarden tussen (oom) Walraven en Beerte van Egmond is Detmold, Landesarchiv Nordrhein-Westfalen, abt. Ostwestfalen-Lippe, L3 Holland, inv. nr. 27. Zie voor de genealogie van het geslacht Egmond Obreen 1914, in Nieuw Nederlandsch Biografisch Woordenboek, ook digitaal raadpleegbaar: http://resources.huygens.knaw.nl/retroboeken/nnbw/#source=3&page=172&view=imagePane Over huwelijkscontracten in de middeleeuwen handelt Reynolds e.a. (ed.) 2007 , 260ev.
Uitvoerig over Willem van Duvenvoorde / Snickerieme: Brokken in Nationaal Biografisch Woordenboek 1972, 219ev, eveneens digital raadpleegbaar: http://resources.huygens.knaw.nl/retroboeken/nbwv/#source=5&page=164&accessor=accessor_index. Zie over middeleeuwse bijnamen als Snickerieme Van Oostrom 2006, 74ev. Indenture 1337: Lyon 1957, 171.
Zie voor Dirc Potter Van Oostrom 1987(a), 1987(b) en 2013, 470ev. Potter signeert samen met Gaasbeek (1410 en 1412): Van Mieris IV, 157 en 222; met Walraven van Brederode (1415): Van Mieris IV, 333. Hollandse adel in de transitie naar Bourgondië: Paravicini 1980. Voor Potters huwelijk, zijn beide zonen en het huwelijk en kinderen van zoon Gerrit zie Overmaat 1950, 2ev en 1952, 131ev, Van Buuren 1979, 16, Plomp 1985, 235 en 238ev, en Corbellini 2000, 57 en 247 n. 22 en 23.
Familielijnen op scherp door Hoekse en Kabeljauwse twisten: zie Glaudemans 2004, 167ev. Manische Jan: zie Barnouw hierboven, en bijvoorbeeld Moll, geciteerd bij Verhoog 1997, 342 sub c, die Jan in ‘een vlaag van zwaarmoedigheid’ het klooster in ziet gaan, en Dewitte in Biekorf 84 (1984), 287, sprekend over ‘de zonderlinge Jan van Brederode’. Stelling Wehrli: Wehrli 1970, 18.
What if history: vgl. Cowley (ed.) 2001. In de VS is de aanduiding What if zelfs geregistreerd als beschermd handelsmerk ™ , maar vooralsnog lijkt deze ‘handel’ meer te bloeien op internet dan in boekvorm. Als roman is de branche al wel tot grote hoogte gestegen: zie Philip Roth, The plot against America (2004).
Geluk en pech: de factor geluk wordt dikwijls onderschat, aangezien wij onze voorspoed bij voorkeur aan eigen verdienste toedenken; de factor pech wordt om spiegelbeeldige reden doorgaans te hoog aangeslagen. Vgl. R.H. Frank, Success and luck. Good fortune and the myth of meritocracy Princeton etc. 2016,en N.N. Taleb, Fooled by randomness. The hidden role of chance in life and in the markets. New York 2001. De Middeleeuwen koesterden hiervoor het prachtige beeld van het rad van fortuin, door Jan van Brederode in Des coninx summe overigens onvertaald gelaten: vgl. Tinbergen 1907, 329 ‘Dat cleen goet heten wi dat titelic goet, rijcheit van haven, gheluc tot goede ende ander sulc dinc, cleen ofte groot, dat dien ghelijct’ met Brayer & Leurquin-Labie 2008, 180 (vs. 3): ‘Je apele les petiz biens les biens temporiex, les biens de fortune, que dame Fortune a toute sa roe toute jour tout et done et torne ce desus desouz’.
Gendervenster uit het lood: dit geldt evenzo voor adelsgeschiedenis uit veel recentere eeuwen: vgl. D. Cannadine, The Decline and Fall of the British Aristocracy. New Haven etc., 1990, 7. Middeleeuwse dames meer dan pionnen: dat de werkelijkheid veelvormiger kon zijn, met (soms) veel meer zeggenschap en invloed van de vrouw, werd voor de eerste echtgenote van Albrecht van Beieren (Margaretha van Brieg) fraai aangetoond door Van Foreest 1965, 120ev. En bij alle onzekerheden, kan het portret van Johanna van Abcoude in een volgende druk van 1001 vrouwen al wat meer reliëf krijgen: zie Kloek (ed.) 2013, 48ev.
Intieme dimensie komt tekort: wat dat betreft kunnen de Middeleeuwen nimmer een biografie opleveren zoals meester-biograaf Richard Holmes die kenschetst: een waarin de ‘outward story’ slechts dient ‘to reveal an inward life’ (This long pursuit 2016, p. 69, vijfde gebod). Kritiek op Le Roy Ladurie, Montaillou: zeer scherp bij Leonard E. Boyle O.P.: ‘Montaillou revisited: mentalité and methodology’, in: J.A. Raftis (ed.), Pathways to medieval peasants.Toronto 1981, 119-140. Voor een meer recente en evenwichtiger bespreking zie E.R. Yahil, ‘Revisiting Montaillou’, in: Comitatus: studies in Old and Middle English literature 33 (2002), 149-165.
De naam van de roos (1980): heel bijzonder is dat in dit geval zowel het algemene publiek als gespecialiseerde mediëvisten en het algemene publiek de roman om het hardst hebben geprezen. Uit wetenschappelijke kringen valt te noemen M. Kerner (ed.), ‘… eine finstere und fast unglaubliche Geschichte’? Mediävistische Notizen zu Umberto Ecos Mönchsroman ‘Der Name der Rose’ (Darmstadt 1987) en M. Nerlich, ‘Umberto Eco, E.R. Curtius, H.H. Glunz, oder noch ein Anfang, den wir verpasst haben. Eine tragische deutsch-italienische Rosen-Geschichte’, in: Romanistische Zeitschrift für Literaturgeschichte 18 (1994), 44-70.
De romans van Bruce Holsinger zijn A burnable book (2014) en The invention of fire (2015). Tweeluik van Santagata: M. Santagata, Dante. The story of his life (transl. by R. Dixon). Cambridge (Mass.) 2016 en van dezelfde auteur de roman Come donna innamorata. Romanzo (Milano, 2015). Voor aandragen en vertalen van de woorden van Santagata ‘uit een zekere onvrede…’ etc. dank ik Dennis Smit.
‘Romaneske geschiedenis’: Moll 1866, II, 173; ‘geschiedenis die zich zoo uitstekend leent…’: Meijer 1913, 394. ‘De tocht was roemrijk…’ etc.: Hofdijk 1861, 24.
Waargebeurde roman: het lijkt alsof dit paradoxale genre tegenwoordig meer in zwang komt, en dat de wisselstroom van feit en fictie (inhoud en vorm?) zowel schrijvers als lezers trekt. Zie bijvoorbeeld Charlotte van Pia de Jong (‘een non-fictie roman’), en de onblusbare fascinatie van interviewers voor het autobiografische gehalte van romans. Of zoals een recensent in London review of books (18-2-2016, p. 23) zich afvroeg: ‘Are the novelists trying to put historians out of business?’ Ook in de film lijkt een vervloeiing van de genres gaande, getuige de frequentie van captions als ‘based on a true story’. Vgl. ‘”Based on a true story”: the fine line between fact and fiction’, The Guardian 6 december 2015. Spiegelbeeldig is het genre van “creative non-fiction”: true stories, well told; vgl http://www.creativenonfiction.org/online-reading/what-creative-nonfiction. Daarbij moeten wij ons niet teveel van de wijs laten brengen door het aforisme van Roland Barthes: ‘Toute biographie est un roman qui n’ose pas dire son nom’ (aldus geciteerd in T. Samoyault, Roland Barthes. Paris 2015, 35-36).
Hoofdstuk VII Nageschiedenis
De broers
Floris van Alkemade Hollands bevelhebber in Friesland: zie Janse 1993, 188ev en 2001, 441. Volgens Verhoog 1997, 366 was Walraven een van de hoofdverantwoordelijken voor het gevangen nemen van heer Jan van Arkel op 25/11/1415, toen deze terugkeerde van de staatsbegrafenis van hertog Anton van Brabant, gevallene van Azincourt. Walraven had hiervoor weliswaar motief te over (sinds zijn eigen jarenlange gevangenschap bij Arkel) en zal stellig hebben gegnuifd, maar voor directe betrokkenheid ontbreekt in de door Verhoog genoemde bronnen elke aanwijzing.
Walraven krijgt Papendrecht in leen: Van Mieris IV, 356, verwijzend naar het zgn. Registrum novum Vassalorum Hollandiae. Via het Archief van de Graven van Holland (NA) is wel een registrum novum terug te vinden, maar bij autopsie bleek dat dit niet het door Van Mieris bedoelde register kan zijn geweest. Post voor graaf Willem VI: Smit 1995, 53 n. 103 en NA, AGH inv. 1269, f. 69v: om minen genedigen heere dien hii by Brederoden inden bosch vant mit alrehande brieve. Walraven medezegelaar op Kerstavond: zie Van Mieris IV, 394. Zie voor het afhoren van de rekeningen Bos-Rops 1993, 314ev en 53ev. Walraven tijdelijk bewind over Holland: zie het stuk dd 27/5/1416 bij Van Mieris IV, 370. Walraven en Willem bij Blijde Incomste: Smit 1995, 154ev; nadere details over deze inhuldigingsreis ontbreken, bij gebrek aan bewaarde bronnen.
Dirk overlijdt begin 1415: Le Couteulx 1890, 363; vertaling Sierk IJsselstein Mulder. Zie over begraven bij de kartuizers Gaens & De Grauwe 2006, 35 en 51ev.
Walraven getuige in Biervliet: Van Mieris IV, 408ev.Van Walravens nauwe relatie met Jacoba van Beieren wordt veel werk gemaakt in Povel 1991: een historische roman over Jacoba, waarin Walraven figureert als de bejaarde heer van Brederode, een imposante grijze veldheer (met bontmantel) die staat voor het aloude edele graafschap Holland. De roman is alleszins verdienstelijk gedocumenteerd, en biedt levendige historie, ofschoon stilistisch wel onder een wat langgerekte schaduw van Bosboom Toussaint en Fulco de minstreel. Spiegelbeeldig is de uiterst leesbare academische biografie van Jacoba door Janse 2009; daarin ook uitvoerig over het beleg van Gorcum en de dood van Walraven. Jacoba begunstigde Walravens kinderen, onder expliciete verwijzing naar hoe hun vader in haar dienst was gesneuveld: Van Mieris IV, 449ev, oorkonde dd. 12/1/1418. Een verhaal apart vormen de lotgevallen van Walravens schedel, na allerlei geharrewar sinds 6 april 2005 weer terug in de grafkelder der Brederodes in de Grote Kerk te Vianen (met dank aan de heer Hans Kluit voor informatie).
Zie voor Potter en zijn ghewerff in stilre list Corbellini 2000. Jacoba in het geweer: zie Janse 2009, 134ev en Verhoog 1997, 368ev. Walraven vroom van leden en een cloeck oirlochs man: p. 637 in de druk uit 1738, p. 636 bij Verhoog 1997. Zie voor de Kattendijke-kroniek (over dood Walraven) Janse e.a. (ed.) 2005, 469. Jan van Leiden over Johanna van Vianens dood in het kraambed: p. 639 in de druk uit 1738, p. 637 bij Verhoog 1997.
Willem negende heer van Brederode: Verhoog 1997 hanteert een afwijkende telling, waar hij Willem buiten laat, maar dit lijkt toch minder gemotiveerd. Opdracht rond de duinen van de Haarlemmerhout: Van Mieris IV, 448. Een stuk waarin Willem vier titels voert – een schuldbekentenis aan Wouter Koevoet van Poelgeest – is NA, AGH, inv. 1345 dd. 17/1/1420: Wij Wilhem van Brederade, heere tot Gemp, tot Steyn ende ter Merwede; zie ook het stuk in Van Mieris IV, 554. Vrij uitvoerig over de voorname rol van Willem in het graafschap Holland is Verhoog 1997, 309ev. Vertrouweling van Jacoba: Van Gent 1997; tresorier: Bos-Rops 1993, 314ev; over de functie van tresorier handelt ook Janse 2001. Zegelbewaarder: Van Riemsdijk 1908, 246ev. Willem met sleutel opgehaald in Santpoort: Bos-Rops 1993, 170 en NA, AGH inv. 1271, f. 114. Gunsten van Jacoba en Jan van Brabant: zie bijv. Van Mieris IV, 496, oorkonde dd. 26/8/1418. Leningen aan hertog Jan van Brabant: NA, Nassause Domeinraad tot 1580 inv. 917.
Willem zweert Jacoba trouw in 1416: Van Gent 1997, 129 en 132. Zie voor de moordaanslagen in 1419 Brokken (ed.) 2000, 29. Zie voor de schuldbekentenis aan Wouter Koevoet van Poelgeest het bovengenoemde stuk NA, AGH 1345. Verkoop Gennep (1424) aan Adolf van Kleef: volgens Jan van Leiden (pag. 640 in de druk uit 1734, bij Verhoog 1997 p. 638. Tweede verkoop dat jaar (heerlijkheid Merwede): Verhoog 1997, 322ev sub h4, met een vidimus van de omstandige oorkonde; zie ook Janse 2001, 235.
Zie voor de Sint-Elisabethsvloed Buisman 1996 II, 450ev en Gottschalk 1975 II, 51ev. Jan van Leiden vermeldt overigens inderdaad dat Walraven veel van zijn bezit heeft verloren aan deze orkaan en springvloed, zie p. 637 in de druk uit 1728, bij Verhoog 1997, p. 636: Die zee heeft dees [= dezer, d.w.z. van het vermogen van Walraven] veel genomen ende gedrenct voor Dordrecht korts na syn doot.
Het navolgende berust vnl. op Janse 2009, 236ev; ook Verhoog 1997 behandelt deze episodes uitvoerig. Belofte van Willem het huis Brederode niet meer te bolwerken: Verhoog 1997, 319, op basis van Van Mieris IV, 841ev (Van Mieris verwijst naar Handvesten en privilegiën der stad Haarlem (1751), 78. Aldaar dezelfde tekst als bij Van Mieris maar geen verdere verwijzing naar het originele stuk).
Willem van Brederode werd na de Slag bij Wieringen (1427) niet onthoofd maar gevangen gezet: zie Janse 2001, 306 en Van Gent 1997, 135, onder verwijzing naar NA, Grafelijkheidsrekenkamer / Rekeningen (nummer toegang 3.01.27.02) inv. 127, f. 119r-119v. Onduidelijk is hoe en wanneer Willem vrijkwam.
Aflossen schuld op Vogelenzang / bepaling omtrent vangst konijnen: Verhoog 1997, 322, op grond van Van Mieris IV, 1002, oorkonde dd 22/4/1432 (hier verwijst Van Mieris naar Memoriale T. 1445-1453 cas. N. p. 113. Ook hier is het moeilijk na te gaan wat Van Mieris bedoeld heeft. In de beschrijving van het Archief van de Graven van Holland (Kort 1981) is wel terug te vinden dat er een register heeft bestaan dat onder de letter T bekend was; inmiddels is dat NA, AGH, inv. 226, maar daar is de verwijzing van Van Mieris niet terug te vinden.) Zijlweg Haarlem verpand: Verhoog 1997, 321 op grond van Van Mieris IV, 980ev.
Het geslacht
Over Reinoud II van Brederode zie vooral van Gent 1994, 54ev, 1995 en 2001. Eveneens waardevol en rijk aan materiaal en inzichten, ook over Yolande van Lalaing en de Brederode-kroniek, is Den Hartog e.a. 2009. Deining over afkomst Reinoud (barensteel): zie Lulofs 1987, 95 en Janse 2001, 262ev. Reinoud verweert zich in het Nederlands: Lulofs 1987, 98.
Jan van Leiden over Reinoud in gevangenschap, incl citaat ende men mochts etc.: zie p. 691ev in de druk uit 1738, bij Verhoog 1997 p. 664ev; zie ook Van Gent 1995 en 1996. Overlijdensjaar Walravina niet bekend (vóór 1473?): Verhoog 1997, 383 en Dek 1959, 11 sub 3. Zie over het getijdenboek (in Oxford bewaard) Den Hartog 2009.
Zie voor de partijlike liedekens Brinkman 1997, 55ev en www.Nederlandseliederenbank.nl op de beginregel Brederoede, hout dy vaste. (Aldaar ook een versie van het lied, in 1930 gezongen door het Utrechtse mannenkoor Zanglust). Straf voor Hugh Jans: Brinkman 1997, 56, Van Herwaarden 1978, 315, 340 en 669, en vooral Van Gent 1994, 421ev. Brederodes als de ware erfgenamen van Hollands grafelijke macht: Van Gent 1995, 13ev; de kroniek van Kattendijke draait hierom, zie Cordfunke 2013(a) en Tilmans 1998. Reinoud III ontkomen aan onthoofding: Van Nierop 1990, 40. Reinoud III zou uiteindelijk worden begraven in het familiegraf in de Grote Kerk van Vianen, met een indrukwekkend grafmonument: De Meyere 2010.
Verdere lotgevallen en geslacht in later tijd: veel van het volgende berust op Dek 1959, De Meyere 1997 en Verhoog 1997. De site www.biografischportaal.nl, waarvoor verschillende biografische woordenboeken zijn gebruikt, verstrekt informatie over diverse Brederodes; ook in Van Nierop 1990 figureren tal van late Brederodes. Zie verder Jaarboek Centraal Bureau Genealogie 28 (1974), 212ev. Zie speciaal voor Hendrik ‘de Grote Geus’ nog NNBW 1937 dl. 10, 121ev, Van der Aa 1969, dl. I, 384ev (e.e.a. ook via bovengenoemde site), De Meyere 1997 en Van Nierop 1990, m.n. 162ev.
Meisje Brederode uit 1593: Van Nierop 1990, 79; Margaretha van Brederode en Thorn: Brouwer & Joosen 2013. ‘…dat God zijn familie daarom had vervloekt’: Van Nierop 1990, 84; verlies door dobbelen: Van Nierop 1990, 116. Zie voor Amalia Margaretha van Brederode Kloek 2013, nr. 285; zie ookHora Siccama 1905, 179. Johan Wolfert van Brederode bracht het tot nr. 9 in de Quote 250 Rijksten uit de Gouden Eeuw; zie ook over zijn ruiterportret Brouwer & Joosen 2013, 220.
Familiewapen gebroken over het graf van Wolfert als de laatste Brederode: Van Nierop 1990, 64. Een geval apart vormt nog de genealoog Pieter van Brederode van Wieringen, winkelierszoon uit de Amsterdamse Warmoesstraat, die zich zijn leven lang beijverde om zich als adellijke nazaat van Brederode erkend te zien. Vgl. Wolleswinkel 2006 en zie ook Leiden, UB, BPL 3554, ‘Wapenboek Brederode’.
Van Lennep 1854 wordt geciteerd bij Verhoog 1997, 263. Verhoog 1997, 598 vermeldt een publicatie van een werkgroep Brederode met ‘Genealogieën van de z.g. niet-adellijke naamgenoten van het geslacht Van Brederode’. In 2007 droegen nog 244 mensen de achternaam Brederode: http://www.cbgfamilienamen.nl/nfb/detail_naam.php?gba_lcnaam=brederode&gba_naam=Brederode&nfd_naam=Brederode&operator=eq&taal= Zie voor het familiearchief te Detmold Van Meurs 1914 (op p. 246 aldaar over het overbrengen naar Den Haag; op p. 105ev over het deel dat thans in Detmold berust).
Plaatsen van herinnering
Verhoog 1997, 537ev handelt uitvoerig over de verdere lotgevallen van kasteel Santpoort; zie ook Allan 1983. Zie voor het citaat van Junius De Glas 2011, 378; voor de inzet van inrichting Meerenberg zie Koorn e.a. [z.j.], 125.
Over iconografie van Santpoort zie Den Hartog e.a. 2009, 183ev en vooral Donkersloot 2005. De uitdrukking ‘melancholieke grandeur’ voor ruïnes komt van John Constable; vgl. de catalogus van de tentoonstelling Ruin lust (Dillon 2014). Zie voor diverse genoemde afbeeldingen Kloek 1990, Roghman II, 58 en 85ev; Van der Wyck 1989, I, 48 nr. 28. De ets van Van de Velde (mét dichtregels) bevindt zich in de collectie van het Teylersmuseum in Haarlem, zie Bakker & Leeflang (ed.) 1994, 46 nr. 4 en 76ev nr. 25.
Over de nageschiedenis van Zelem zie Hendrickx 1984 en Van der Eycken 2008. Onder bezieling van de gepensioneerde assuradeur Francis Timmermans kwamen vanaf 2000 initiatieven op gang tot archeologisch onderzoek op de site Zelem; zie Timmermans 2008 en diverse publicaties op www.cartusiana.org. Of en hoe een en ander voort zal gaan na Timmermans’ overlijden op 19 november 2015, is onzeker. Zie voor Constantijn Huygens in Zelem diens Mijn leven, vs. II/476 en 689 en dl. II, 285-287, 144 in de editie door Frans Blom (Amsterdam 2003); zie ook Gaens 2005 (mapje). Laatste prior vlucht naar Westfalen: Van de Wiel 1984, 384.
Voor de nageschiedenis van het klooster in Wijk bij Duurstede zie Wolfs 1985, 95 sub VI en vooral Hoogland 1886; zie ook Belonje 1979, 129ev.
Het boek
Een grondige receptiegeschiedenis van Des coninx summe blijft een desideratum. Vooralsnog zijn de beste gegevens te vinden via de editie Tinbergen en de Bibliotheca Neerlandica Manuscripta. Het navolgende overzicht van bewaarde handschriften (gemaakt door Ingrid Biesheuvel) is daarop gebaseerd.
| Signatuur | Datering en localisering, indien bekend | Bevat | Autorisatie | Overig |
| Den Haag, KB 75 G 11 | 1437 / Nederlanden | Traktaat 1 t/m 4 | ic broeder Jan van Rode convaers der cartuser oerde tot Seelem | |
| Den Haag, KB 73 E 24 | 1455 / Noordelijke Nederlanden | Traktaat 1 t/m 4 | ic broeder Johan van Breirode conveers der cartuser oirden tot Zeelem | Uit bibliotheek Oranje Nassau |
| Den Haag, Meermanno 10 E 15 | ca. 1480 / Nederlanden | Traktaat 1 t/m 4 | ic broeder Jan van Rode conveers der catuser oerde tot Seelem | |
| Amsterdam, UB I D 6 | 15de eeuw | Diverse traktaten | – | |
| Brussel, KB 2079 | 1ste helft15de eeuw / Nederlanden | Traktaat 1 t/m 4 | ic broeder Jan van Brederode convers der cartuser oirden tot Seelem | |
| Brussel, KB 2883 | 15de eeuw / Nederlanden | Traktaat 1 t/m 4 | bi Diest ten Sartroisen van enen convers | Afkomstig uit Groenendaal |
| Brussel, KB 19549 | 15de eeuw / Nederlanden | Op fol. 115v-137v excerpten uit CS | – | |
| Hamburg, SUB ms. theol. 1001 | Traktaat 1 t/m 4 | ic broeder Jan van Rode convaers der cartuser oerde tot Seelem | Handschrift is verloren | |
| Parijs, BN néerl. 31 | 15de eeuw / Nederlanden | Traktaat 1 t/m 4 | ic broder Iohan van Rode conveers der cathuser oerden tot Zeelem | |
| Parijs, BN néérl. 109 | 15de eeuw / Nederlanden | Traktaat 1 t/m 4 | ic broeder Jan van Brederode convers der cartusers ordene tot Zeelem | Opdracht aan Jan van IJsselstein |
| Hamburg, SUB theol. 1576 | 1500/ Amsterdam tertiarissen S. Ursula | Op 145r-156r afschrift van 4de traktaat, uit de druk | – | Niet genoemd door Tinbergen |
| Particulier bezit: baron Gillès de Pélichy, z.s. (in 1960 | 1487 / Utrecht kartuizers S. Salvator / Nieuwlicht | ? | Jan van Brederode eenen convaers broder vander karthusers oerde | Niet genoemd door Tinbergen |
Auteur in exemplaar uit Groenendaal (Brussel, KB 2883) aangeduid als een convers: editeur Tinbergen (p. 91, voetnoot) maakt hieruit op dat men in Groenendaal klaarblijkelijk niet kopieerde naar een handschrift uit Zelem ‘dat toch den naam wel zou genoemd hebben’. Maar Tinbergen was nog onkundig van het auteurschap en levensverhaal van Jan van Brederode, die juist waarschijnlijk maken dat men hem in Zelem liever zal hebben doodgezwegen. Jan uit tekst weggeschreven: zie ook Scholtens 1924, 28.
Zie voor Jan van Rode Hendrickx 1984, 95ev en 201ev; Ohlbaum 1943 en Gaens 2014, 144, 146 en 159. Zijn geschriften ontkomen aan de veiling van 1801: Deschamps 1967 en 1954. Geen exemplaar van Des coninx summe op Batestein aangetroffen: Schoenaers & Wijsman 2009, m.n. 95 n. 50. Jan van Leiden hem seer wel verstont…devoet boeck: p. 635ev in de druk uit 1738, bij Verhoog 1997 eveneens p. 635ev. In de Latijnse paralleltekst blijkt Jan van Leiden ook de titel van het Franse origineel te kennen, en de relatie daarvan met de Franse koning. De Franse versie van zijn Brederodekroniek laat de titel van het door Jan geschreven werk oningevuld (met dank aan dr. R.E.V. Stuip, die mij zijn afschrift ter beschikking stelde).
Zie voor het handschrift uit 1470, gekopieerd door een vrouw, Dlabacova 2014, 36 en Van Beek 2009, 180ev; zie ook Tinbergen 1907, 203.
Zie voor het profiel van het vervolg van de vertaling in de drukken het vergelijkende dossier elders op deze site. Overzicht van de bewaarde drukken, gemaakt door Ingrid Biesheuvel en gebaseerd op Tinbergen 1907, Campbell 1874, nrs. 1627ev en Nijhoff-Kronenberg nrs. 1331ev:
| Plaats en jaar | Drukker | Exemplaar / exemplaren voorhanden in |
| Delft 1478 | Jacob Jacobsz. en Mauritius Yemantszoon van Middelburgh | Den Haag, Leiden, Göttingen, München, Cambridge |
| Hasselt 1481 | Pergrinus Barmentlo | Cambridge |
| Delft 1482 | Jacob Jacobszoon van der Meer | Den Haag |
| Haarlem 1484 | Jacob Bellaert | Den Haag, Leiden, Amsterdam, Leeuwarden, Brussel, Parijs, Göttingen, München, Cambridge |
| Antwerpen 1485 | Gheraert Leeu | Den Haag |
| Hasselt ca. 1488 | Peregrin Barmentlo | Den Haag (gedeeltelijke nadruk: Dit is volmaecte clergie) |
| Leiden 1504 | Jan Severs | Den Haag |
| Antwerpen 1504 | Henr. Eckert van Homberch | Antwerpen |
| Antwerpen 1519 | Henrick Eckert | Utrecht, Den Haag, Brussel |
| Niet vermeld | Niet vermeld | Parijs (vermoedelijk een nadruk van Hasselt ca. 1488) |
Zie voor de latere waardering van vakgenoten/handboekschrijvers resp. Kalff 1907, 397; Van Mierlo 1940, 158; Axters 1953, 223ev; Pleij 2007, 78ev.
Tinbergens pionierswerk in de romanistiek: de nogal vitterige recensie in Museum 8 (1900), 287ev door Tinbergens voormalige docent en hoogleraar Frans te Leiden J.J. Salverda de Grave is verre van fair te noemen.] Ruiterlijke herroeping door Tinbergen van zijn mening over het auteurschap: zie De nieuwe taalgids 1925, 81. Biografie van Tinbergen: zie het levensbericht door C.G.N. de Vooys in Jaarboek Maatschappij der Nederlandse letterkunde 1950-1951, 194ev. Tinbergens zoons zouden alle drie hoogleraar worden. De twee oudsten (Jan en Nico) wonnen beide de Nobelprijs, de jongste (Luuk) vond een tragisch levenseinde: zie van hem het In memoriam door H.N. Kluijver in Vakblad voor biologen 35 (1935), 169ev en het portret door Marga Coesèl op http://database.heimansenthijssestichting.nl/luuktinbergen.php
Maskerade
Contemporaine bron voor de Leidse maskerade is [Barnouw] 1900; een uitvoerige beschrijving geeft Wolf 1900. Van de maskerade resteren litho’s van Etienne Bosch; ook zijn er door de firma Kooyker gedrukte ansichtkaarten. Er is zelfs een filmopname van gemaakt , blijkens advertenties in die dagen enkele malen voor publiek vertoond. Recensies van de maskerade werden opgediept via het onwaardeerlijke Delpher. Over de traditie van studentenmaskerades handelt Otterspeer 1980 en 1990. Over de familie Eltzbacher en Zandvoort: Van der Linden 2014 en 2015.
Huizinga’s ‘de optocht was het mooiste wat ik ooit gezien had’: zie diens Mijn weg tot de historie (ed. A. Van der Lem. Nijmegen, 2016), p. 11. Zie voor Huizinga als Gronings student etc. Van der Lem 1993, 29 en 43ev, en vooral Krul 1990; aldaar speciaal over de maskerade op 107ev. ‘En toch zijn wij er trots op… dat uitsterft’: tevens besproken door Kossmann 1973, 224, die Huizinga typeert als ‘trots decadent’.